Site pictogram HET IS KOERS!

Spruitjeslucht

Het was heel raar. Ik had hier zo vaak gefietst, ook op een tijdstip als dit. Nu echter was alles anders, wat mij een onrustig gevoel gaf, versterkt door de schaduw die mij bij elke lantaarnpaal passeerde.

Mijn vrouw was al naar bed toen ik nog even naar buiten liep om voor het slapengaan mijn fiets, eerder die dag bijna achteloos tegen de muur van het huis gekwakt, in de schuur te zetten. Een handeling op de automatische piloot. Totdat ik naar de hemel keek en geraakt werd door de weidsheid, de talloze sterren en de volle maan die de wereld op een spookachtige wijze verlichtten. Het was alsof er een schokje door mijn hersens ging, heel kort. Lang genoeg echter om op mijn fiets te stappen en de straat op te rijden.

Het was een handeling zonder plan; ik fietste gewoon de nacht in.

Lange tijd had het als verraad tegen mijn jeugdige dromen gevoeld; het keurige burgermansbestaan waarin ik mij vol overgave gewenteld had. Ooit droomde ik ervan de wereld te ontdekken op mijn fiets. Ik zou woeste gebergtes trotseren. Steppes doorkruisen, zo uitgestrekt dat ze mij de ronding van de planeet lieten zien. Dagen achtereen fietste ik door een verlaten wereld. De stilte was zo intens dat het mijn hoofd liet imploderen. Bij het dovende licht van een houtvuur tekende ik mijn avonturen in mijn dagboek op. Heel in de verte huilden wilde dieren. Ik had geen angst, omdat ik mij het hen verbonden voelde. Eenmaal terug onder de mensen vervloeide ik met hun levens. Gehurkt op de aangestampte vloer van een hut at en dronk ik van wat hun menslievendheid mij bood. Ik laafde mij aan de prikkelende geur van kruid, dier en mens. De geur van het avontuur, van het leven dat vanaf nu altijd groots en grenzeloos zou zijn. Ik vereenzelvigde mij met de geur die in niets te vergelijken was met de aangeharkte spruitjeslucht waarvan ik mij zo graag wilde ontdoen.

Nu, jaren later, waren er echter een vaste baan, een huwelijk en kinderen. Mijn dromen waren als een bucketlist met lege vakjes achter in de keukenla van mijn geheugen. Heel af en toe gloeide het verlangen nog een beetje op. Aangewakkerd door een boek of een film. Dan was het alsof de eindeloze ruimte zich in mijn borst wilde wringen.

Er was echter wel degelijk een periode in mijn leven dat het gemakkelijk had gekund. Het was die heerlijke tijd tussen school en werk waarin het leven als een vat vol keuzes voor je voeten rolt, maar waarin je geneigd bent om je als een rups zo snel als mogelijk richting een cocon van veiligheid en structuur te vreten, hopend die ooit, geslaagd in het leven, als een vlinder te verlaten.

Iets dat lang niet iedereen gegeven is.

Ik weet mijn nalatigheid in eerste instantie aan de koers. De koers die mij gegrepen had als een stevige verliefdheid. Die mij in een dwingend ritme van eten, slapen en trainen dwong. Een ritme dat geen ruimte bood aan avontuur. In plaats van de wereld werd het rondje om de kerk het theater waar ik mijn tegenvallende kunsten toonde aan het beperkt aanwezige publiek.

Op een gegeven moment dacht ik aan een combinatie van beide liefdes. Koersen voor Marco Polo of iets dergelijks en met een rugnummer op de wereld veroveren. Al snel werd duidelijk dat ik daarvoor het talent ontbeerde. Verder dan de regio bracht het mij niet.

Met het verstrijken der jaren kwam het besef dat ik er eigenlijk helemaal de persoon niet voor was om als een vagebond de wereld over te trekken. Ik moest mijn eigen saaiheid en burgerlijkheid bekennen. Ik rook ook naar spruitjes, of ik het nu wilde of niet. Wekelijks een rondje binnen een veilige straal rondom mijn basis en soms een stukje daar over heen.

Ik reed het dorp al uit. Nog altijd zonder enig doel. Door mijn lichaam gierde een gevoel dat zich vergelijken liet met de spanning van vroeger, wanneer ik iets deed wat eigenlijk niet mocht, maar dat onweerstaanbaar was. Het was alsof de keukenla een beetje opengetrokken werd. Ik ving een glimp op van mijn dromen.

Wat als ik nu doorreed? Morgenochtend zou ik ontbijten in een café, ergens in een vriendelijk West-Vlaams dorp waar het rook naar de nacht die er nog maar net geweken was. De bar plakte, de doordringende geur van oud bier en sigarettenrook hing zwaar in het kleine vertrek. Van daaruit ging het verder. Richting de Franse kust en dan steeds verder zuidwaarts. Altijd naar het zuiden. Eind volgende week zou ik de Middellandse zee bereiken. Als beloning bleef ik er een weekje hangen. Vandaar uit zou ik mijn volgende reisdoel bepalen.

Het was een mooie nacht. De maan liet de wereld baden in een zilverblauw licht. Over de weilanden trok een lichte nevel. In de verte ruiste de snelweg. Het leek alsof de wereld stilstond en ik alleen bewoog. Alsof ik fietste door een decor dat speciaal voor mijn verhalen was ontworpen.

Dit was het dus. De vrijheid, het avontuur. Het besef gaf mij vleugels. Bewees ik nu dat ik anders was dan mijn familie? Het ontkennen van dromen was een hardnekkige familiekwaal. Ze waren er legio, die dromen, maar niemand die er ooit iets mee had gedaan. Op verjaardagen, de geest week door alcohol en gedeelde herinneringen, kwamen ze weer tevoorschijn. Het ging over tekenen, schrijven of reizen afgesloten met de constatering dat wanneer het leven over mocht worden gedaan, alles anders zou worden aangepakt.

Het ging hard; ik was al bijna bij het volgende dorp. Heel even dacht ik aan grote renners die trainden in de nacht. Mannen als Fedor den Hertog en Floyd Landis. Hun compromisloze overgave voor het stiel waarvoor ze hadden gekozen had mij altijd verbaasd. Tegen alle stroom in deden ze wat hen gelukkig maakte. Of was de fiets voor hen een obsessie, een dwangmatig instrument dat met geluk weinig te maken had?

Had wat ik nu deed iets met geluk van doen? Of was het dwangmatige reflex om mijn kleinburgerlijkheid te camoufleren. Het bewijs dat ik mijn hart durfde te volgen. Tegen alle stromen in. Heel langzaam sloop de twijfel in mijn systeem. Versterkt door het gevoel van een zwabberend achterwiel. Met de leeglopende band, kwam het besef. Was dit echt wat ik wilde? Dagenlang, wekenlang eenzaam en alleen op een fiets doorbrengen op zoek naar wat eigenlijk?

Wie of wat wilde ik eigenlijk iets bewijzen? Moest ik niet gewoon onder ogen zien dat ik een saai mens was dat gelukkig was met het leven dat hij leidde?

Was het een zonde om geen groot en meeslepend leven te ambiëren? Om gelukkig te leven op de plek waar je was neergeplant?

Ik moest eerlijk bekennen dat ik het antwoord wel wist.

Mobiele versie afsluiten