Toen ik vorige week sportfotograaf Klaas Jan van der Weij even sprak, vertelde hij me dat hij naar de Citadelcross in Namen zou gaan. ‘Altijd een emotionele koers,’ grapte hij. Ik moest lachen. Dat kan ik nu, zes jaar later. Ondanks dat hij aan een van de dieptepunten in mijn journalistieke carrière refereerde.
In 2014 solliciteerde ik bij de Volkskrant naar een stageplek op de sportredactie. Ik had mijn master Nederlandse Letterkunde vier jaar eerder al afgerond en er waren inmiddels verhalen van mijn hand gepubliceerd in wielerbladen, maar het zat me in mijn kersverse schrijfcarrière dwars dat ik nooit journalistiek had gestudeerd en dat ik geen enkele journalistieke ervaring had. Ik hoopte dat met drie maanden stage enigszins te kunnen compenseren. Ik mocht komen en het werden de leerzaamste drie maanden van mijn werkzame leven. Dat leren ging wel vaak the hard way of, zoals toenmalig chef sport Marije Randewijk dat zinnetje eens aanvulde, the only way. In de snelle journalistieke wereld zat mijn perfectionisme me in de weg en ik ontdekte al vrij snel dat ik niet beschik over de professionele ‘hardheid’ én dikke huid die wel handig zijn als je ook kritische stukken moet schrijven en vervelende vragen moet stellen.
In de derde week van mijn stage besloot de redactie mij – tot mijn vreugde – naar de Belgische modder te sturen. Ik kreeg één advies: neem kaplaarzen mee. Voor het weekend bereidde ik me op de redactie gedegen voor op de Citadelcross in Namen. Er waren twee enorme talenten aan het firmament verschenen in het veldrijden, een Belg en een Nederlander. Enigszins zenuwachtig belde ik Michel Wuyts om me uitgebreid te laten bijpraten over die twee jongens en noteerde vast wat mooie uitspraken die ik in mijn stuk kon citeren. Daarna belde ik ook nog met Richard Groenendaal voor een Nederlands perspectief. Ik voelde me zeker van mijn zaak. Eigenlijk was het een kwestie van in mijn twintig jaar oude 306’je naar België rijden, van die race genieten, een mooi sfeervol verhaal schrijven en noteren wie er had gewonnen. Ik zou een reportage maken over de twee toptalenten, over de rivaliteit tussen Nederlanders en Belgen in het veldrijden, over hoe het fanatieke, overwegend Vlaamse publiek de Nederlanders bejegende, hopelijk met een mooie quote van de winnaar en de verliezer erin.
Eenmaal aangekomen in Namen meldde ik me bij de perszaal. Ik kreeg een perskaart en wat formulieren met tijdschema’s en startlijsten en wierp een blik op het donkere zaaltje vol mannen met laarzen en bruingroene jassen. De meesten staarden wat verbaasd naar me, maar één van die mannen kwam zich heel vriendelijk voorstellen als Anton Vos, fotograaf en broer van Marianne. Ik installeerde me even, maar eigenlijk had ik niets te doen. Het grootste deel van het materiaal voor mijn stuk over de twee enorme beloften had ik al, dus ik kon naar buiten, sfeerproeven. Heerlijk met mijn laarzen door de modder banjeren, langs het parcours. Het miezerde, maar dat leek de bezoekers weinig te deren. Om elf uur ’s ochtends rook het al naar bier en friet. Ik koos een stuk uit waar de renners zich zowat loodrecht naar beneden stortten, vlak voor een bocht, en wachtte op de eerste passage. Er was wel iets wat me zenuwachtig maakte: ik had Klaas Jan nog steeds nergens gezien en hij zou foto’s komen maken voor bij het verhaal. Misschien is hij wel ergens anders op het parcours, hield ik mezelf voor. Hij is er vast. De race ging van start en ik stond er met mijn neus bovenop. Maakte met mijn telefoon een niet zo scherpe foto van Mathieu van der Poel daar op dat heuveltje, in zijn rood-wit-blauwe trui. Prachtig. Van Aert won, Van der Poel werd tweede.
Na de wedstrijd nam ik plaats in de zaal waar de persconferentie werd gehouden. De wielerwereld is een kleine wereld en dat geldt net zo goed voor de wielerjournalistieke wereld, die voor het overgrote deel wordt bevolkt door mannen van middelbare leeftijd. Een nieuw gezicht valt op, maar een nieuw vrouwelijk gezicht al helemaal. Nou heb je vrouwen die daar gewoon schijt aan hebben, maar zo’n vrouw ben ik helaas niet. Ik ga graag op in de massa en heb eigenlijk sowieso liever niet dat mensen naar me kijken. Maar zelfs zonder dat ik iets zei werd ik al aangestaard alsof ik een ontsnapt museumstuk was. Ik durfde dus absoluut geen vraag te stellen tijdens de persconferentie. Je moet ook gewoon wel overtuigd zijn van je vraag om dat te doen, het is toch een beetje alsof je als slager een koe moet slachten terwijl al je collega’s uit het hele land meekijken. En in mijn geval was het ook nog eens mijn eerste koe. Na afloop van de persconferentie haastte ik me met bonkend hart naar Van Aert, de modder zat nog op zijn gezicht. Hij was zo vriendelijk mijn vragen alsnog te beantwoorden. Ook van Van der Poel kreeg ik nog een snelle reactie, vlak voordat hij ging douchen. Ik was tevreden. Mijn stuk was af en het was goed. Maar waren er wel foto’s?
Niet veel later stond Klaas Jan opeens voor me. ‘Wat gaan we doen?’ vroeg hij enthousiast.
Ik keek een beetje beteuterd. ‘De wedstrijd is al gereden.’
Klaas Jan vloekte uitgebreid. Ik moest de chef maar bellen, dus dat deed ik. Marije klonk ook geïrriteerd. ‘Hoe kán dit nou?’ vroeg ze. ‘Hoe ziet het schema eruit dan?’
‘De vrouwen starten zo en daarna moeten de mannen nog.’
‘Maar dan is Klaas Jan toch op tijd? Ik begrijp het niet.’
‘Van Aert en Van der Poel hebben al gereden, dit was hun laatste wedstrijd bij de beloften.’
‘Maar dát had je niet gezegd, dat ze bij de beloften rijden! Ik ga toch geen verhaal over de beloftenwedstrijd in de krant zetten? Je moet over de elite schrijven! Dat is de enige wedstrijd die telt. Wanneer beginnen ze?’
‘Over een uur.’
‘Dan heb je nog genoeg tijd om een nieuw verhaal te maken.’
Klaas Jan haalde opgelucht adem, hij was niet voor niks naar Wallonië afgereisd. Ik barstte van pure machteloosheid in tranen uit. Daar stond ik dan in de modder, met lege handen, ondanks mijn perfect voorbereide en tot in de puntjes uitgevoerde reportage.
Klaas Jan praatte op me in en veegde wat tranen van mijn wangen. ‘Dus, wat gaan we doen?’ vroeg hij nogmaals toen ik enigszins op adem was gekomen. ‘Als ik weet wat we gaan doen, kan ik een mooi plekje gaan zoeken.’
Ik had geen idee wat we gingen doen en voelde de tranen alweer opkomen.
Hij keek naar me en zei: ‘Het komt goed, ik maak wel een sfeerbeeld en zorg dat de favorieten erop staan.’ Daarna trok hij het veld in.
Ik belde nog even met Marije, ze dacht mee over een nieuwe invalshoek. ‘Is er iets bijzonders aan deze wedstrijd, anders dan anders?’ vroeg ze.
‘Sven Nys doet niet mee,’ zei ik.
‘Schrijf daar dan over.’
Ik keerde terug naar de perszaal, de tranen van mijn wangen vegend, het schaamrood op de kaken. Dat opgaan in de massa kon ik nu al helemaal op mijn buik schrijven. Gelukkig was daar Anton Vos weer, die als enige leek te beseffen dat ik geen museumstuk was maar een mens en die in plaats van naar me te kijken naar me toe kwam om te vragen wat er aan de hand was en of hij iets kon doen. Hij wist zelfs nog wat troostrijke woorden tevoorschijn te toveren. Ik boog me over de startlijst van de elite. Het veld ging ik niet meer in, ik bekeek de wedstrijd op het scherm in de perszaal. Ik weet er weinig meer van. Lars van der Haar werd tweede en nam na afloop van de persconferentie alle tijd voor mijn vragen, dat weet ik nog wel. En dat Kevin Pauwels eerste werd, maar dat niemand echt geïnteresseerd leek in wat hij te vertellen had. Op 22 december stond er een verhaal in de Volkskrant met de titel: ‘Gulzig moddervreten tijdens veldrijden om wereldbeker’. Van het stuk dat ik die dag inleverde herinner ik me niets meer, maar de foto van Klaas Jan die erbij stond kan ik me nog zo voor de geest halen. (Er stond een vrouw op die zwanger leek van een vijfling omdat ze haar tas op buikhoogte onder haar regenponcho had gestopt.) In de auto naar huis lag de lange dag in Namen als een steen op mijn maag. Ik had me willen bewijzen met een mooie reportage, maar omdat het me aan het lef en vertrouwen had ontbroken om alles overboord te gooien en opnieuw te beginnen, was het een bijeengeraapt verhaal geworden, dat mank op twee ideeën hinkte.
Het verhaal over Van der Poel en Van Aert maakte ik later alsnog, toen ze in januari de overstap naar de grote mannen hadden gemaakt en ik dus over hun wedstrijd mocht schrijven. Ze reden iedereen naar huis. De openingszinnen: ‘Mathieu van der Poel (20) en Wout van Aert (20) zijn een godsgeschenk voor het veldrijden. De toekomst heeft zondag in Hoogerheide niet aan de deur geklopt, maar is zonder schroom met modderige schoenen het huis binnen komen denderen.’ Dat woord godsgeschenk uit mijn inleiding had Wuyts tijdens ons telefoongesprek in de mond genomen, het was blijven hangen. Tijdens de redactievergadering merkte een van mijn collega’s op dat de Volkskrant dan van oorsprong een katholieke krant mocht zijn, maar dat godsgeschenk wel erg dik aangezet was. En ander wees me erop dat ik had moeten benoemen dat Van Aert een Belg was, omdat mensen nu misschien dachten dat het om twee Nederlandse talenten ging. Hij kreeg veel bijval.
Het was geen moment bij me opgekomen, dat er wellicht mensen bestonden die niet wisten dat Wout van Aert een Belg was. Tim Krabbé zou wel iets raaks kunnen schrijven over de levens van die mensen, denk ik.
Klaas Jan herinnert zich van de Citadelcross van 2014 overigens amper nog iets. Hij heeft geen herinneringen aan de koers, niet aan zijn eigen foto, niet aan mijn verhaal. Hij is alles vergeten, behalve mijn tranen.
- Terug naar Namen - 20/12/2020
- Als een reiger over de toppen - 24/10/2020
- Muziek in de benen - 23/10/2020