Dikke regendruppels dalen neer op de straten van Zürich. De weergoden hebben de eerste oktoberdag van 2006 aangegrepen om de grootste stad van Zwitserland te trakteren op een niet aflatende hoeveelheid hemelwater. Alsof hij het nog niet nat genoeg vindt, voegt Samuel Sánchez eigenhandig nog wat extra vocht toe aan het Zwitserse asfalt. De Spanjaard heeft zojuist de grootste overwinning uit zijn carrière tot dan toe geboekt en moet die ervaring zichtbaar verwerken. Twee trillende handen ondersteunen een hoofd waar de tranen rijkelijk uit vloeien. De camera’s van de Zwitserse televisie registreren feilloos hoe een uitgeputte renner zijn emoties de vrije loop laat. Tranen van vreugde. Een klein half uur eerder heeft Samuel Sánchez op de laatste beklimming van de Pfannenstiel zijn medevluchters het nakijken gegeven. Een korte krachtsexplosie, net voor de top van de scherprechter in het Kampioenschap van Zürich, is voldoende om favorieten als Fabian Cancellara, Michael Boogerd en Davide Rebellin het nakijken te geven.
In de afzink naar de aankomst onderstreept Sánchez nog maar eens de drie kwaliteiten die hem in de volgende jaren een fraai palmares zullen opleveren: stuurmanskunst, parcoursinzicht en gebrek aan angst. Waar zijn naaste belagers behoedzaam door de kletsnatte en spekgladde bochten sturen, rijdt Sánchez volle bak naar beneden. De resterende tien kilometer beleeft de Spanjaard als een zegetocht. Ondanks dat Cancellara in de achtervolgende groep beulswerk verricht voor zijn Team CSC-ploeggenoot Stuart O’Grady komen Sánchez’ achtervolgers geen meter dichterbij. Geen decimeter. Zelfs geen centimeter. Als de koploper de rode driehoek van de laatste kilometer in het vizier krijgt, kijkt hij nog eens over zijn schouder. Met een kort handgebaar beveelt hij de bestuurder van de neutrale materiaalwagen naast hem te gaan rijden. Heel even flitst er een vlaag van twijfel door het hoofd dat schuilgaat onder een wit-oranje helm, het kenmerkende felle oranje van de Baskische Euskaltel-Euskadi-ploeg. Onmiddellijk krijgt Sánchez de bevestiging die hij zocht. Ja, hij is de koploper. En ja, er is echt nog maar één kilometer af te leggen tot aan de finish. Tijd genoeg om het doorregende shirt recht te trekken, een kruisje te slaan om de hogere macht te danken en de overwinning ruim voor het passeren van de finish te vieren. Een gevoel van vreugde en ongeloof maakt zich meester van Samuel Sánchez. Winnen is weliswaar niet helemaal vreemd voor de 28-jarige Spanjaard, hij won al etappes in de Ronde van het Baskenland en de Vuelta, maar nu bewijst hij ook in een eendagskoers de beste te zijn.
Terwijl O’Grady de sprint om de ondankbare tweede plaats wint van Rebellin en Boogerd, wordt ‘Sammy’ door een verzorger van zijn fiets geholpen en naar het erepodium begeleid. Gelukkig heeft de organisatie een klapstoeltje klaargezet voor de uitgeputte en hevig geëmotioneerde winnaar, anders had Sánchez de steun van het koude en natte Zwitserse asfalt nodig gehad om op krachten te komen en zijn vreugdetranen de vrije loop te laten. Terwijl beide handen zijn betraande hoofd ondersteunen, bereidt de Spanjaard zich voor op de plechtigheden die hem te wachten staan. Nu pas dringt het echt tot hem door: hij mag zijn naam laten bijschrijven op de erelijst van de het Kampioenschap van Zürich. De Züri-Metzgete. Vrij vertaald: de ‘slachting van Zürich’. Samuel Sánchez is de winnaar van de 91ste editie. En, wat niemand op dat moment nog weet, de winnaar van de allerlaatste editie.
De televisiebeelden uit Zwitserland maken ook in een Nederlandse huiskamer emoties los. De zege van Samuel Sánchez in de natte straten van Zürich doen de gedachten van Jan Janssen onmiddellijk een tijdreis maken. Vierenveertig jaar eerder stond híj met een bos bloemen te zwaaien en was hij degene die de kussen van de ronde-missen welwillend in ontvangst nam. 6 mei 1962 was het, de geboren Nootdorper weet het nog goed. Het Kampioenschap van Zürich werd toen nog in het voorjaar verreden. Niet dat dat jaargetijde de weergoden gunstiger stemde. Ook op de dag dat Jan Janssen zijn eerste grote internationale succes boekte, spookte het in Zwitserland. De renner die zes jaar later als eerste Nederlander de Tour de France zou winnen was destijds nog niets eens prof. Janssen reed het Kampioenschap van Zürich als ‘onafhankelijke’, een speciale klasse tussen de amateurs en profs in. Renners te groot voor het servet, maar te klein voor het tafellaken mochten destijds aan zowel amateurkoersen als aan die voor beroepsrenners meedoen. Janssen liet er die middag in 1962 geen misverstand over bestaan dat een proflicentie het beste zou passen bij zijn talent.
De zege van de Nederlander valt nagenoeg samen met het einde van een haast ononderbroken Zwitserse hegemonie als het gaat om de winst in ‘s lands grootste eendagskoers. Sinds de eerste editie in 1914 is het Kampioenschap van Zürich veertig keer gewonnen door een renner uit het land dat het meest bekend is om kaas, horloges en de Alpenhoorn. Zevenendertig van die veertig overwinningen worden behaald in de eerste 46 edities; tussen 1914 en 1961. Henri Rheinwald is in 1914 de eerste die het Kampioenschap van Zürich mag bijschrijven op zijn erelijst. De voormalige Zwitsers kampioen op de weg, in het veld én op de baan maakt zijn favorietenrol waar in een koers over nog geen honderd kilometer. Vier jaar voordat Rheinwald zegeviert is er al een officieuze editie verreden van het Kampioenschap van Zürich, net als in 1913. Waar de meeste andere wielerwedstrijden in die tijd worden georganiseerd door kranten, om verkoopcijfers te stimuleren, is het Kampioen van Zürich een initiatief van de Veloclub Westfalen-Zürich. In een vermoedelijke vlaag van verstandsverbijstering hadden de wielerliefhebbers een iets te riante greep uit hun clubkas gedaan voor de aanschaf van nieuwe wielershirts. Dat en een aantal wanbetalers onder de leden doet het clubbestuur besluiten een wedstrijd te organiseren om het gat in de begroting te dichten. Start en finish zijn die allereerste keer in Schwamendingen, een naam die klinkt alsof-ie komt uit een Duitse vertaling van een Harry Potter-verhaal, maar het gaat hier wel degelijk om een buitenwijk van Zürich. Paul Suter is de winnaar. Drie jaar later wordt er opnieuw een wedstrijd in en rond de Zwitserse stad verreden, waar het daaropvolgende jaar de eerste echte editie van het Kampioenschap van Zürich uit voorkomt, met Henri Rheinwald als winnaar.
De Eerste Wereldoorlog voorkomt dat de koers een direct vervolg krijgt, maar na twee jaren absentie staat het Kampioenschap van Zürich in 1917 opnieuw op de kalender. Om tot en met 2006 elk jaar verreden te worden. Het maakt de Zwitserse eendagskoers decennialang de klassieker met de langste ononderbroken geschiedenis. Doordat Zwitserland tijdens de Tweede Wereldoorlog neutraal is, kan de koersdirectie het Kampioenschap van Zürich blijven organiseren, waar andere grote wielerwedstrijden noodgedwongen enkele jaargangen moeten overslaan. Zwitserse renners in het algemeen en Heiri Suter in het bijzonder domineren in die tijd. De jongere broer van de al genoemde Paul schrijft de koers maar liefst zes keer op zijn naam. Om de prestatie van Heiri nog wat bijzonderder te maken: de zesde niet-Zwitserse overwinning is pas een feit in 1946. Gino Bartali en Fausto Coppi zijn dat jaar beiden naar Zürich afgereisd om zich zo optimaal mogelijk voor te bereiden op de Giro, die ruim een maand later van start zal gaan in Milaan. Terwijl een groot deel van het peloton op 5 mei 1946 Luik-Bastenaken-Luik rijdt – beide wedstrijden worden jarenlang op precies dezelfde datum verreden – staat er in Zwitserland geen maat op Bartali en Coppi. Het duo geeft iedereen het nakijken en rijdt getweeën naar de aankomstlijn. Althans, zo lijkt het. Pas later zal duidelijk worden dat Bartali zijn aartsrivaal een kunstje flikt. ‘Gino de Vrome’ geeft Coppi te verstaan geen beste dag te hebben en belooft niet mee te sprinten om de overwinning. Op voorwaarde dat Coppi hem niet probeert te lossen. In de laatste kilometer blijkt die afspraak niet meer dan een programmapunt van een politieke partij in verkiezingstijd. Juist, een loze belofte. Precies op het moment dat Coppi zijn benen kortstondig stilhoudt om de riempjes van zijn pedalen nog eens strak te trekken, demarreert Bartali achter zijn rug vandaan en snelt naar de witte kalklijn. Coppi is des duivels en voelt zich verraden door zijn landgenoot. De twee waren al geen vrienden, maar na het Kampioenschap van Zürich van 1946 is de verstandhouding tussen de kemphanen definitief verstoord. En die tussen hun ‘tifosi’ evenzeer. Fans van The Beatles en de Rolling Stones, die in de jaren ’60 zouden vinden dat je niet de ene band en tegelijkertijd óók de andere goed kunt vinden, hebben deze rivaliteit afgekeken van de aanhangers van Coppi en Bartali. Kan niet anders. Het incident in Zürich drukt in elk geval een flinke stempel op menig koersverloop én uitslag van grote wedstrijden als de Giro, Milaan-Sanremo, de Ronde van Lombardije en andere, voornamelijk Italiaanse, wedstrijden in de tweede helft van de jaren 40 van de vorige eeuw.
Twee jaar later zal Gino Bartali nogmaals toeslaan in Zürich, daarna is het aan de Zwitserse toppers van die tijd om hun namen toe te voegen aan de erelijst. Erkende kampioenen als Fritz Schär en Hugo Koblet zegevieren, maar ook wat mindere goden als Max Schellenberg en Alfred Rügg. Pas in 1962 komt de hegemonie van de thuisrijders tot stilstand als een Zwitsers uurwerk waar hardhandig de batterij uit wordt gesloopt. Jan Janssen zet de toon en na hem zullen bijna louter ‘buitenlanders’ winnen in Zürich. Slechts drie uitzonderingen bevestigen die regel. Na 1961 winnen alleen Robert Hagmann (1967), Beat Breu (1981) en Laurent Dufaux (2000) nog in eigen land. Het meer internationale karakter van de erelijst en een nieuwe koersdirectie zorgen dat het Kampioenschap van Zürich vanaf het einde van de jaren 60 steeds meer stijgt in aanzien. De wedstrijd gaat deel uitmaken van de Super Prestige Pernod, krijgt een eigen plek op de kalender en hoeft dus niet langer te wedijveren met grote koersen die op dezelfde dag (Luik-Bastenaken-Luik) vallen of in hetzelfde weekend (Rund um den Henninger Turm). Ondertussen bezorgen klinkende namen als Roger de Vlaeminck, Freddy Maertens, Francesco Moser, Johan Museeuw en Michele Bartoli de organisatie in de loop der jaren een erelijst om U tegen te zetten. Daar doet de overwinning van een eendagsvlieg als de Pool Grzegorz Gwiazdowski (wie kent ‘m nog?) in 1999 niets aan af.
Vier keer is de winst voor een Nederlander. Behalve Jan Janssen mogen Adrie van der Poel (1982), Johan van der Velde (1983) en Steven Rooks (1988) zich ‘kampioen van Zürich’ noemen. Al krijgt Van der Poel zijn overwinning pas drie weken later. In een sprint van acht koplopers wordt de Brabander verrassend geklopt door de Nieuw-Zeelandse neoprof Eric McKenzie. Die blijkt achteraf echter bepaald niet op een boterham met kaas en een glas karnemelk te hebben gereden en moet zijn zege afstaan aan Van der Poel. Het is dat de term ‘copy-paste’ in de jaren 80 nog niet ingeburgerd is, anders was die zeker van toepassing geweest op hetgeen zich precies een jaar later voltrekt: in 1983 ziet diezelfde Adrie van der Poel zijn overwinning in Rund um den Henninger Turm naar Ludo Peeters gaan vanwege een positieve plas. Van der Poels verklaring (‘ik heb duivenvlees gegeten en die duivenmelkers doperen hun beesten’) staat nog altijd hoog in de top 10 van origineelste dopingexcuses.
Als de UCI in 1988 de wereldbeker in het leven roept als nieuw regelmatigheidsklassement krijgt het Kampioenschap van Zürich een andere plek op de kalender. Voortaan reist het peloton in augustus af naar Zwitserland in plaats van in mei. Tot opluchting van de koukleumen en regenhaters onder zowel renners als toeschouwers. Ook in de buurt van de Alpen is het in augustus over het algemeen aangenamer dan in het voorjaar, wanneer de weergoden hun grillen volop botvieren. Zo moet winnaar Rolf Gölz in 1987 na de finish door verzorgers van zijn fiets worden gehaald. Na uren rijden door de ijskoude regen kan de renner van de SuperConfex-ploeg van Jan Raas geen woord uitbrengen. De huldiging lijkt grotendeels langs de Duitser heen te gaan. Zes jaar eerder zag Beat Breu er na de finish ook al meer uit als de winnaar van een zwemtocht in wielerkleding dan van een koers. Terwijl het merendeel van het peloton liever thuis met een warme kruik op de bank of in bed had gelegen, was Breu samen met de Duitser Henry Rinklin al vroeg in de wedstrijd op avontuur gegaan. Pas toen de regen afnam besloten de favorieten eindelijk eens op zoek te gaan naar de twee koplopers. Tevergeefs. Na een monsterontsnapping van 240 kilometer was er van de maximale voorsprong van achttien minuten aan de finish weliswaar weinig over, maar toen Daniël Willems naar de derde plaats sprintte waren de vroege vluchters net een halve minuut binnen. Breu met een grijns om zijn mond, Rinklin met een gezicht als een oorwurm. Dichterbij een aansprekende zege dan in 1981 in Zürich zou hij nooit komen.
De meeste dramatische editie van het Kampioenschap van Zürich, als het gaat om de weersomstandigheden, is dan al drie decennia oud. In 1951 komt het peloton in een sneeuwstorm terecht. Renners duiken halsoverkop volgauto’s of huizen langs het parcours in. Op de te beklimmen Hulftegg ligt zelfs tien centimeter sneeuw. Bezorgde toeschouwers stoken vuurtje in de berm, zodat renners die ondanks alles niet aan afstappen denken in ieder geval de kans hebben zich kortstondig op te warmen alvorens de wielervariant van de Hel van ’63, de beroemde en vooral meest barre Friese Elfstedentocht, te vervolgen. In de Zwitserse vrieskou van 1951 rijden slechts zestien renners het Kampioenschap van Zürich uit. De nummer laatst drukt zijn voorwiel maar liefst vijf kwartier na winnaar Jean Brun over de streep. De bijnaam Züri-Metzgete is zelden zo toepasselijk geweest.
Leuke vraag voor een volgend NK Wielerquiz tussendoor: welke Nederlandse wielrenner startte in 1963 in die Elfstedentocht en werd zoals zovelen halverwege van het ijs gehaald omdat de omstandigheden te slecht waren? Hint: zijn naam is al enkele keren gevallen. Inderdaad, het is de man die acht maanden vóór die beruchte Elfstedentocht van 1963 het Kampioenschap van Zürich won: Jan Janssen!
Mede door de invloed van de weergoden, maar ook door de selectiviteit van het parcours, de slechte wegen in de beginjaren én de daaruit ontstane valpartijen krijgt het Kampioenschap van Zürich in de jaren 10 van de vorige eeuw de bijnaam Züri-Metzgete. Een naam die al snel ook officieel gevoerd wordt. Züri is streekdialect voor Zürich, Metzgete verwijst naar een jaarlijks schransfestijn in Zwitserse dorpen. In de herfst slachten veel boeren een deel van hun veestapel om kosten te drukken met het oog op de winter. Het vele vlees wordt in de dorpen watertandend buit gemaakt en gaat tijdens een groot feest de barbecue op. Züri-Metzgete is dus vrij vertaald de ‘slachting van Zürich’, ook al doet die naam eerder denken aan een Alpenversie van de horrorfilm Texas Chainsaw Massacre. ‘Züri-Metzgete’ blijft onlosmakelijk aan de koers verbonden, ondanks dat de officiële naam én het parcours in de jaren 90 tijdelijk veranderen. Als in 1993 Sportcom Basel de organisatie overneemt en de startplaats verhuist van Zürich naar Basel gaat de wedstrijd enkele jaren als GP Suisse door het leven. In 1999 wisselt de organisatie opnieuw en vanaf dat moment is de start, net als de finish, weer gewoon in Zürich. Voor de laatste acht edities blijkt achteraf. In die periode nemen de financiële zorgen met het jaar toe. Sponsoren blijven uit en bovendien verandert de koers bijna vaker van organisatie dan het Nederlands Elftal van bondscoach. Ook de plaats op de kalender schuift wederom een stukje op. Tegelijk met de introductie van de ProTour haalt de UCI zowel de Vuelta als het WK één of meerdere weken naar voren. Kind van de rekening is het Kampioenschap van Zürich, dat vanaf 2005 moet uitwijken naar oktober. Het levert nog twee totaal verregende edities op. En twee Olympische kampioenen op de erelijst.
Paolo Bettini is ruim een jaar na zijn Olympische titel veruit de beste in Zürich. Met goudkleurige koersschoenen aan zijn voeten en dito helm op zijn hoofd soleert de Italiaan naar de finish. Al voor de beklimming van de Pfannenstiel heeft hij zijn concurrenten zijn achterwiel getoond. Zij zien Bettini met elke pedaalomwenteling meer en meer veranderen in een stipje aan de horizon. Een jaar later start ‘de krekel’ opnieuw in Zürich. Nu als kersverse wereldkampioen. De regenboogtrui kan Bettini niet inspireren om zijn grootse daden van een jaar eerder te herhalen. Als de koplopers de Pfannenstiel op stormen is Bettini al fris gedoucht en weer op temperatuur gekomen. Op een televisiescherm ziet de titelverdediger wie zijn naam onder die van hem zet op de erelijst. Het is dezelfde renner die hem twee jaar later ook zal opvolgen als Olympisch kampioen: Samuel Sánchez. In, opnieuw, de stromende regen wint de Spanjaard van Euskaltel-Euskadi het Kampioenschap van Zürich. De laatste editie.
Een klein half jaar nadat winnaar Samuel Sánchez direct na het passeren van de finish heeft zitten snikken op een klapstoeltje valt het doek voor de koers die sinds 1917 elk jaar ononderbroken is verreden. Medio april 2007 laat de Zwitserse organisatie weten nog altijd zonder hoofdsponsor te zitten. Geen geld, geen wedstrijd. De voor 7 oktober 2007 geplande editie wordt noodgedwongen geannuleerd. In de jaren die volgen wordt het Kampioenschap van Zürich weliswaar nog wel als amateurkoers en als toertocht verreden, maar nimmer als de klassieker die het tot dan was. De ‘slachting van Zürich’ is na negentig jaar zelf geslacht…
- WK 1990: ‘Dhaentje’ de wereldkampioen - 27/09/2024
- Vuelta 1991: Melchor Mauri en de doorbraak van de ONCE-ploeg - 05/09/2024
- Tour 1985: Teuntje en Toontje gingen uit fietsen - 07/07/2024