De straat die van de geschiedenis naar het heden loopt, is geplaveid met niet ingeloste beloftes.

Wanneer Antonio Martin in 1992 professioneel wielrenner wordt, is hij al een belofte. Miguel Indurain is nog maar net aan zijn Tourzegereeks begonnen, of de Spaanse kranten gaan al op zoek naar de jongen die – wanneer man – Indurain moet gaan opvolgen. En tijdens die zoektocht stuiten ze allemaal vroeg of laat – meestal vroeg – op Antonio Martin.

Antonio Martin is 21, hij wordt beschouwd als een van de grote drie talenten van het moment. De andere twee zijn Lance Armstrong en Frank Vandenbroucke. Armstrong en Vandenbroucke zijn toekomstige klassiekerkampioenen, Martin gaat een man voor de rondes worden, dat kan niet missen.

Thuis, in zijn jongenskamer, lijkt de prijzenvitrine aan de muur zich als vanzelf te vullen.

In zijn tweede seizoen als beroepswielrenner wint Antonio Martin zich, in dienst van Amaya, voor het eerst werkelijk in beeld: hij wint een etappe in de loodzware Ronde van Catalonië en wordt de beste jongere in de Tour de France, voor een jonge Richard Virenque.

Na dat jaar maakt Antonio de overstap naar Banesto, de ploeg van Indurain. Als hij ergens het vak kan leren, dan maar onder de hoede van de meester zelf. Antonio’s successen blijven niet onopgemerkt en steeds vaker verschijnt zijn naam in de krant en zijn gezicht op tv.
Over zijn trainingsarbeid zegt hij in een van die interviews: ‘Ik woon in Torrelaguna, vlakbij Madrid. Het is erg gevaarlijk om in en rond Madrid te fietsen en ik raad iedereen aan om altijd een helm te dragen. Zelf doe ik het vaak niet; het is een van mijn weinige slechte gewoontes.’

Die winter, voorafgaand aan het seizoen 1994, traint hij regelmatig met Indurain. Ze praten veel, Antonio en Miguel. Niet over de koers, maar over het leven. Over trouwen of niet. Over de toekomst, kinderen; van die dingen.

Op 11 februari 1994 draagt Antonio Martin geen helm tijdens zijn training. Op vier kilometer van zijn huis in Torrelaguna komt hij vermoedelijk in aanraking met de zijspiegel van een truck. In de tv-documentaire ‘Muerta de un ciclista’ wordt met een animatie aangetoond was er die namiddag gebeurd moet zijn. De getekende vrachtwagen tikt het fietsertje dat Antonio moet voorstellen als een Legopoppetje van de weg.

Antonio Martin sterft nog diezelfde dag, hij wordt niet ouder dan 23 jaar.

Wie archiefbeelden van hem bekijkt, ziet een spichtige, gebruinde jongen, het type waar het werkwoord ‘blaken’ voor is uitgevonden.

Op die beelden draagt Antonio Martin een turkooizen korte broek.

Het volgende beeld is dat van de dood: in de kerk van Santa Maria Magdalena in Torrelaguna ligt Antonio in een glazen kist. Alleen zijn gezicht is zichtbaar, de rest van zijn levenloze lijf is bedekt door wit fluweel. Zijn ouders staan er zwijgend naast, hun handen rusten op het glas.

‘Muerte de un ciclista’ keert terug naar Antonio’s jongenskamer. Daar is de prijzenkast, naast de boekenplanken met encyclopedieën, iets wat lijkt op een plakboek en een rijtje bidons. Op de deur hangt een kaart met handtekening van Pedro Delgado, rijdend voor PDM.

Op het Spaanse Foro del Ciclismo wisselen wielerfans tot de dag van vandaag herinneringen uit over de jongen die zijn belofte niet kon inlossen. Een fan schrijft: hij was even oud als Pantani, maar vroeger rijp, en beter ook.

En een ander noteert: ‘Elke keer als ik over Antonio spreek – en dat is nog heel vaak – lopen de rillingen me over de rug.’

Frank Heinen