Het is september 1971. Het Wereldkampioenschap wielrennen vindt plaats in het Zwitserse Mendrisio. In het onderdeel van de 100 kilometer ploegentijdrit is de Nederlandse ploeg torenhoog favoriet. Frits Schür, Aad van den Hoek, Adrie Duyker en vooral Fedor “de verschrikkelijke” Den Hertog hebben een naam hoog te houden op deze discipline.
Aan het eind van de dag moeten de Hollanders genoegen nemen met het zilver. Ze zijn op hun eigen terrein verslagen door een Belgisch team vol nobele onbekenden.
De Belgische ploeg bestaat uit de twee Staffen Hermans en Van Cauter, Louis Verreydt, Ludo Vanderlinden en de reserves Freddy Maertens en Marc Demeyer, dan al in kleine kring bekend als “de beul van Outrijve”. Als voorbereiding op het WK logeren de jongens in Hotel Lylita. Ze vermaken zich er kostelijk met de aap die eigenaar Henri Bouwens ooit cadeau gekregen heeft en die in een kooi in de hotellobby een attractie voor de gasten vormt. De aap wordt gevoerd door de renners, ze werpen hem de restjes van hun peppillenvoorraad toe, maar het beest hapt niet toe. Ook uit een stuk chocola weet het dier het pilletje te wurmen alvorens de snoep op te eten. Pas als het derde pilletje, verpulverd en al, door de verveelde jongens in een chocolaatje wordt verwerkt, werkt de aap de drog ongemerkt naar binnen.
Het vriendelijke dier wordt plotseling heel agressief en de renners jutten hem almaar verder op. Aangemoedigd door dit succes doen ze hetzelfde met de vissen en de vogels van Bouwens. In Hotel Lylita mogen ze vanaf dat moment dan misschien niet meer al te graag gezien worden, de wereld ligt aan hun voeten, en dan met name de ploegleiders in die wereld. Verreydt wordt prof bij IJsboerke, Vanderlinden en Hermans bij Molteni en de reserves bij de Flandria-ploeg van Briek Schotte. Ook Pierre Bellemans, die niet in het ploegentijdritteam is opgenomen maar wel wordt beschouwd als een enorm talent, wordt prof, bij SCIC.
De helft van het team zal vóór zijn veertigste sterven door een hartkwaal.
Demeyer is een grote jongen, een vrolijke vent die soms wat onbehouwen over kan komen, maar ook iemand in wiens grote torso een verlegen jongen schuilgaat. Zijn krachtige verschijning maakt indruk in het amateurpeloton. Het is een wonder dat hij überhaupt nog fietst, na een afgrijselijke val als junior, in Moen. Dat ongeval kost hem bijna een been.
Marc wil eigenlijk wachten met prof worden om nog mee te kunnen naar de Olympische Spelen van München, een jaar later. De reservebeurt op het WK heeft hem geraakt in zijn eergevoel, en hij besluit in te gaan op de aanbieding van de ploeg van De Kannibaal.
Op de ochtend van Dwars door Vlaanderen tekent hij zijn contract.
Nauwelijks zes uur later staat hij voor het eerst als overwinnaar op het erepodium van een profkoers.
Marc blijkt een man van klassiekers en een man van dienstbaarheid. In steun voor zijn vriend en kopman Maertens trekt hij talloze sprints aan. Freddy’s zegereeks duwt hem in een bijrol, die van meesterknecht. Bijrollen kunnen ook beklijven – er bestaan zelfs Oscars voor – maar een sporter wil zelf winnen, daar is hij sporter voor.
Marc Demeyer moet wachten met winnen tot zijn kopman een keertje ontbreekt op het appel. Zoals die keer dat hij vroeg in de aanval gaat in Parijs-Brussel, in 1974. Een dag lang rijdt hij voor alle favorieten uit, en hoe ze ook hun best doen, hem pakken ze niet meer terug. Zes seconden houdt hij over aan de finish. Een zege die even imponerend als zeldzaam is, een verdwaalde krent in liters niet onaangenaam smakende pap.
In de grote klassiekers behaalt hij dichte ereplaatsen, in de schaduw van de sterren van die jaren. De schaduw, het is een plek waar de ruwe jongen uit Avelgem zich eigenlijk wel prettig voelt. En toch: die grote zege…Hij weet dat het erin zit, hij kan het voelen aan die reusachtige bovenbenen van ‘m.
Het is het voorjaar 1976 en Flandria heerst over het peloton als een tiran over zijn onderdanen. Lomme Driessens is de nieuwe baas bij het team en hij stelt duidelijke eisen: Freddy Maertens is de kopman en men rijdt in zijn dienst.
De successen volgen elkaar in hoger tempo op. Tot de Ronde van Vlaanderen, daar waar het er écht toe doet.
Maertens en Demeyer komen voorop met Planckaert, Moser en De Vlaeminck. Die laatste is al een tijdje verwikkeld in een Koude Oorlog met de Flandria-kopman en hun rivaliteit neemt de overhand. Terwijl de andere drie verbaasd omkijken, laten Roger en Freddy zich afzakken. Als ik niet, dan jij ook niet.
Demeyer wordt derde in de sprint met drie, maar hij voelt: zonder Maertens kan ik winnen. Ooit.
‘Ooit’ volgt een week later al. In Parijs-Roubaix schuift de Flandria-leider al vroeg onderuit. Weer raakt Demeyer vooruit, wéér is Moser met hem mee en route. Nu zijn ook Hennie Kuiper en Roger de Vlaeminck van de partij.
Marc legt ze er op de wielerbaan van Roubaix allemaal op.
In de jaren die volgen kan Demeyer steeds vaker uit de schaduw van zijn dolende kopman treden. Er volgen Touretappes, en talloze ereplaatsen in klassieke wedstrijden. Ook bij IJsboerke, waar hij na het failliet van Flandria aan de slag gaat, eindigt hij kort in Vlaanderen en Roubaix, maar winnen lukt niet meer.
Langzaam wordt het steeds een beetje minder met Marc Demeyer.
Er volgen ‘persoonlijke en financiële problemen’.
De prestaties houden niet meer over.
De jaren tachtig lijken een decennium horribilis voor hem te zijn.
Tot hij toch nog een contractje krijgt voor het seizoen 1982, bij het kleine Splendor. Op de ploegpresentatie, enkele dagen na Nieuwjaar, lacht hij weer. Het geluk lijkt te zijn teruggekeerd in zijn leven, even plotseling als het eruit verdween.
Op een donderdag, nauwelijks twee weken na de presentatie, is Marcs oudste broer Jean-Pierre aan het werk bij Bekaert. De radio zoemt door de werkplaats, zoals dat nu eenmaal gaat in werkplaatsen. Op het nieuws wordt melding gemaakt van de dood van een Belgische profrenner. Jean-Pierre kan geen woord uitbrengen; de dode van het bericht op de radio draagt dezelfde naam als zijn broer.
Marc Demeyer is overleden, hij werd slechts 31 jaar.
De vriendelijke beer is geveld.
In de jaren daarna wordt er verschillende malen over andere mogelijke doodsoorzaken gepubliceerd. De geruchten blijven met enige regelmaat de kop opsteken, maar geen ervan kan ooit worden hardgemaakt. Het doet er eigenlijk ook niet toe.
Precies dertig jaar na zijn sterven, in januari van dit jaar, leggen de organisatoren van Parijs-Roubaix bloemen op het graf van de vrolijke Beul.
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021
Twee opmerkingen :
Staf Hermans tekende niet bij Molteni maar bij Rokado (1973).
En Marc Demeyer tekende niet bij de Kannibaal (= Eddy Merckx) maar bij Flandria.
Jan
Dank, Jan.
Prachtig neergeschreven , intussen verscheen het boek ‘Marc Demeyer, een flandrien uit Outrijve’ door mij gepubliceerd.
Sportieve groeten,
Eric Demets