‘Op 9 februari 1939 kwam bij het dorpsschooltje van Marinilla, in het departement van Chorro Hondo – op tien kilometer van Marinilla, in het departement van Antioquia – een verlegen, onbeholpen zevenjarig jongetje aan, dat van top tot teen onder de modder zat en van wie het smerige water van alle kanten afdroop. Dat jongetje was ik, Ramón Hoyos Vallejo.’

Wanneer de jonge journalist Gabriel García Márquez begin 1955 bij Ramón Hoyos op bezoek komt voor een serie artikelen in de krant El Espectador, heeft deze al twee keer de nationale wielerronde van Colombia gewonnen. Colombia is op dat moment een land in last, gewapende guerrilla’s eisen een deel van de macht op door bloedige aanslagen te plegen en het bestuur het leven zuur te maken. Twee weken per jaar is de Vuelta a Colombia als maïzena voor het land; het nieuws uit de koers verenigt de strijdende partijen in hun opwinding.

Het wielrennen is letterlijk van nationaal belang, en coureurs behoren tot de belangrijkste mannen van de natie. En van alle belangrijke mannen, is Ramón Hoyos de allerbelangrijkste. Niemand is zo goed als hij.

De eerste ronde – gewonnen door Efrain ‘De Ontembare Zipa’ Forero – heeft hij aan zich voorbij moeten laten gaan (te jong), maar bij de tweede, in het vroege voorjaar van 1952, staat Ramón, 19 jaar pas, aan de start. Hij valt echter al in de eerste etappe en belandt in het ziekenhuis. Een dag later mag hij echter gewoon weer verder, zodat Hoyos in zijn eerste ronde toch nog als zesde eindigt.

‘Ik bezit een aangeboren, onbedwingbare en fortuinlijke neiging om steevast te hard willen gaan. Vanaf mijn geboorte heb ik zo’n haast gehad dat ik me niet kan voorstellen waarom ik niet het oudste kind van de familie ben.’

Ramón Hoyos wordt geboren op 26 mei 1932, in de buurt van Chorro Hondo. Chorro Hondo is even ondoordringbaar als het klinkt, het bevindt zich in de jungle van Colombia, het is het soort plek waar ook de fotografen van Google Streetview niet kunnen komen. Ramóns ouders zijn boeren, ze telen mais en bananen en houden wat kleinvee.
Als kleine jongen wil Ramón Hoyos priester worden. Wanneer hij vanaf zijn negende iedere dag drie kilometer naar school wandelt (“Vanaf mijn negende jaar leg ik afstanden af”), fantaseert hij onderweg over hoe het zal zijn als hij volwassen is. Zoveel andere opties heeft een jongetje uit Chorro Hondo ook niet.

In het nabijgelegen Marinilla ziet Ramón voor het eerst een fiets. Hij wist niet dat er zoiets bestond. Als een van de laatsten van zijn klas leert Ramón fietsen, op een oud, zwart damesexemplaar. Een leenfiets, want de bomen groeien bij de Hoyosen bepaald niet tot de hemel.

Op zijn elfde vertrekt Ramón met de bus naar Medellín, om er in de ijsfabriek van San Ignacio te gaan werken. Zijn twee oudere broers doen dat al. Overdag werkt hij aan de lopende band, ’s nachts slaapt hij in een verlaten hoek van de fabriek. Het werk levert hem een peso per dag op, maar na een jaar moet hij ziek terugkeren naar Chorro Hondo.

Wanneer hij zich voor het eerst weer in de klas vertoont, slaat zijn onderwijzer hem in het gezicht.

Een jaar later verhuist de hele familie naar Medellín. De Hoyosen gaan wonen in Nacional, een arme arbeiderswijk. Tegenover het huis bevindt zich een kruidenier, ‘Mas por menos’, meer voor minder. Iedere dag kijkt Ramón uit het raam naar de boodschappenjongen van de winkel, die van zonsopgang tot het donker bestellingen rondbrengt op een oude fiets.

Ramón raakt in de ban van de jongen en z’n fiets.

Die fiets… Je hóeft natuurlijk geen priester te worden.

Hij besluit dat dat baantje het zijne moet worden. Het geld dat hij in de ijsfabriek verdient, spaart hij zo goed mogelijk op en iedere middag na het werk oefent hij op een fiets die hij huurt van de fietsenmaker. ’s Avonds leert hij het stratenplan van Medellín uit het hoofd. Nooit eerder in de geschiedenis van de mensheid zal iemand zich zo zorgvuldig hebben voorbereid op een baantje als boodschappenjongen.

Een onderdeel van zijn training slaat hij echter over: de verkeersregels.

Tijdens zijn eerste ritje voor Mas por menos wordt hij geschept door een vrachtwagen.

Van een afstandje zag fietsen er een stuk prettiger uit.

(Tekst loopt door onder de afbeelding)

Later gaat Ramón Hoyos voor een slagerij werken, het maandsalaris daar bedraagt maar liefst zestig peso. Vijftien is hij inmiddels en eindelijk heeft hij geld om zijn eerste lange broek te kopen. Fietsen doet hij dan nauwelijks nog, hij heeft er zijn buik wel vol van, denkt hij.

In de straat van de slagerij zit ook de fietsenwinkel van Victor Betancourt. Daar hoort Ramón Hoyos voor het eerst spreken over fietsen als sport. Hij leest er internationale tijdschriften over wielrennen, bekijkt de foto’s van Europeanen op vreemdsoortige bouwsels. Pas dan raakt Ramón werkelijk begeesterd. Hij schaft een nieuwe fiets aan en begint te trainen. Op 24 mei 1951 neemt hij voor het eerst deel aan een officiële koers.

‘Op mijn oude baanfiets, zonder remmen en versnellingen, trapte ik er die honderdtien kilometer maar op los. Na korte tijd verloor ik de andere deelnemers uit het oog. De weg was niet slecht maar we hadden geen volgwagens, geen trainer of wat dan ook. De aanwezigheid van andere renners geeft je moed en vertrouwen. Maar als je rijdt zoals ik die eerste keer reed en je merkt dat het peloton uiteen valt en dat jij achterblijft, uitgeput en snakkend naar adem, denk je dat wielrennen iets mysterieus en onverklaarbaars is.’

Leerling-journalist García Márquez wijdt gedurende 1955 maar liefst veertien artikelen aan de wielerster in El Espectador. Het grootste deel van die artikelen bestaat uit monologen van Hoyos, maar af en toe permitteert de schrijver zich een opmerking tussendoor. Zoals: ‘De eerste indruk die Ramón Hoyos op je maakt, is dat hij een jongen met een zwak gestel en een botte geest is.’

Met dat zwakke gestel valt het alleszins mee. Kort na zijn allereerste koers ooit schrijft Ramón de Omloop van San Cristobál op zijn naam, een wedstrijd die bestaat uit een klim en een afdaling van tien kilometer. Ramón wint, op zijn fiets zonder remmen en zonder versnellingen. Aan de finish wordt hem een schitterende beker overhandigd.

‘En daarna waren er feesten en commentaren en veel enthousiasme.’

Ramón Hoyos is een geboren klimmer, hij gedijt het best als de weg omhoog loopt en hij er met zijn kleine, donkere gestalte tegenop kan kruipen. Altijd zittend, de knieën zwikken lichtjes naar buiten. Volgens zijn trainer klimt Bartali precies zo.

Op de vraag welke journalist hem uiteindelijk de bijnaam ‘De Kever’ geeft, lopen de antwoorden uiteen. Zeker is dat het is gebeurd. Uniek talent? Check. Beklijvende bijnaam? Check.

Volgende stop: nationale roem.

‘Aan stijl heb je niets om te winnen. Je zit alleen wat mooier op je fiets.’

Na zijn eerste zege in de Vuelta a Colombia van 1953 is  Ramón officieel een nationale bekendheid. Honderd brieven per dag ontvangt hij, veelal van aanbidsters, maar Ramón weigert zich lange tijd te binden, iets waar García Márquez zich in zijn artikelenreeks steeds weer over verbaast.

(Uiteindelijk trouwt Ramón met Maria en krijgt met haar vijf kinderen. Alle zorgen van de latere Nobelprijswinnaar voor niks).

De populariteit heeft echter ook een donkere kant: fans van zijn eeuwige rivaal Forero (Zipa) bekogelen hem regelmatig met stenen als ze hem trainend in de buurt van Bogota tegenkomen. Zipa uit Bogota en Hoyos uit Antioqua zijn de Coppi en Bartali van Colombia: twee kampioenen, twee stijlen, twee volstrekt andere mensen. Er is echter een verschil met de Italienen: Hoyos is veel beter dan Zipa. Ramón betoont zich jaar in, jaar uit de beste Colombiaanse renner van zijn generatie. Vijfmaal wint hij uiteindelijk de Vuelta a Colombia, in 1953, 1954, 1955, 1956 en 1958. In de editie van ’55, kort na de interviews met García Márquez, wint hij maar liefst twaalf etappes, een all time record. De Colombiaanse posterijen brengen ter ere van de zevende editie van de nationale ronde zelfs Hoyos-postzegels uit.

Extra rapido, staat erop.

‘Vermoedelijk is niet een Colombiaan in zo korte tijd met zoveel vrouwen op de foto in de kranten verschenen als Ramón Hoyos in zijn drie jaren van overwinningen.’

Een grote, internationale carrière is Ramón Hoyos nooit gegund. Niet dat hij ernaar taalt: hij koestert zijn status in Colombia en heeft genoeg gereisd om te weten dat er overal ter wereld mensen wonen die minstens zo goed kunnen koersen als hij. Wel wordt hij nog dertiende in de Olympische wegrit van 1956 in Melbourne, maar verder reikt zijn internationale erelijst niet. Het zal nog twintig jaar duren voor er een Colombiaanse wielrenner zijn krachten kan meten met de Europeanen in de Giro en de Tour.

Af en toe komen de Europeanen wel naar Colombia, zoals in 1958, als Coppi en Koblet deelnemen aan de Colombiano Classic, een loodzware klimkoers.

Het is die dag meer dan veertig graden en de slotklim van Alto de Minas is steil en schier eindeloos. Hoyos danst als eerste over de top, op ruime afstand gevolgd door Coppi.

Ooggetuigen beweren dat het gezicht van de Italiaan groen is aangelopen en dat uit zijn lippen alle kleur geweken is.

(Meestal vallen kilometers en stijgingspercentages uit de verhalen van oude helden na controle erg mee; de herinnering heeft de temperaturen en de stijgingspercentages almaar verder de hoogte in gestuurd. Voor de Alto de Minas geldt dit niet: de Alto de Minas, vanuit Pintada, zoals hij ook die dag door Hoyos en Coppi en Koblet beklommen werd, is 42 kilometer lang. Het gemiddelde stijgingspercentage is een alleszins bescheiden 4,3% gemiddeld, maar dat is inclusief een paar afdalinkjes onderweg. In de laatste tien kilometer wordt er voortdurend aan een gemiddelde van 10% of 11% geklommen. Hels, kortom).

‘Het is wel zo dat, als ik de school had afgemaakt, nu niet zou zijn wat ik ben en niemand geïnteresseerd naar mijn levensverhaal zou luisteren.’

De gesprekken met García Márquez nemen vijf dagen in beslag, met iedere dag een sessie van vijf uur achter elkaar. De oogst: 52 vellen notities, 29 koppen zwarte koffie.

De journalist logeert gedurende die dagen bij de renner in huis en observeert hem van nabij. Zo valt hem op hoeveel Hoyos rookt en hoe hij ook thuis als kampioen wordt behandeld. Geen van de dertien huisgenoten – veelal familieleden, broers, neven – mag aan de platenspeler komen. Als het García Márquez opvalt dat het overal in huis naar eau de cologne ruikt, duurt het even voor hij erachter komt waarom: de 120 trofeeën, die op talloze planken staan uitgestald, worden bijna dagelijks gepoetst met een halve fles van dat spul.

Wanneer de journalist en de renner na vijf dagen afscheid nemen, rekt Hoyos zich uit, wrijft zich in de ogen en mompelt: ‘Dit is vermoeiender dan de Ronde van Colombia.’

Nog voor Ramón Hoyos de fiets aan de wilgen hangt, is hij vereeuwigd. Schilder Fernando Botero, een van de 200.000 Hoyos-fans die Colombia rijk is, schildert het 1.72 bij 3.24 meter metende schilderije ‘La apoteosis de Ramón Hoyos’, een expressionistisch doek in roodtinten waarop een renner hoog boven al zijn concurrenten uittorent. Botero en Hoyos kennen elkaar uit Medellín, ze zijn vrijwel even oud. De kunstenaar doet het schilderij aan zijn oude bekende cadeau, maar vraagt het later terug om het aan vrienden te kunnen tonen. Volgens Hoyos heeft hij het doek daarna nooit meer teruggezien.

Op dit moment maakt La apoteosis de Ramón Hoyos onderdeel uit van een privécollectie, maar wordt het nog regelmatig uitgeleend voor overzichtstentoonstellingen van Botero overal ter wereld.

‘Mijn plicht tegenover het publiek benauwt me. Het Colombiaanse publiek dat per dag hogere eisen stelt, terwijl je alleen maar leeft om dat publiek alles te geven wat je kunt.’

Ramón trouwt op 2 januari 1960. Op exact die dag, duizenden kilometers verderop, sterft Fausto Coppi, veertig jaar jong pas. Ramóns hoogtepunten als coureur liggen achter hem, al zal hij een leven lang worden herinnerd als de eerste superster van Colombia’s eerste nationale sport. En als de journalist van destijds in 1982 de Nobelprijs voor de Literatuur ontvangt, heeft iedereen die om sport geeft, de naam Ramón Hoyos weer even op de lippen. Later worden de interviewverzoeken schaarser en het groepje bewonderaars almaar kleiner. Opdrogen doet Hoyos’ roem nooit, daar is hij te groot voor geweest.

Op 18 november 2014, zeven maanden na zijn wereldberoemde biograaf, sterft Ramón Hoyos Vallejo.

‘En uitgerekend op die ochtend voelde ik een onbedwingbare drang om mijn eerste record te vestigen: op weg naar school probeerde ik over een beekje te springen terwijl ik ook over het bruggetje had kunnen lopen, en viel pardoes in het water.’

 

Bronnen (selectie)

  • Gabriel García Márquez – De kampioen van Colombia  (citaten komen uit de druk van 1982).
  • Matt Rendell – Kings of the Mountains

 

Frank Heinen