Staf Van Slembrouck (25 maart 1902)
Uw volledige naam is Gustaaf van Slembrouck, maar zo noemde bijna niemand u. Noemde, schrijf ik, want u bent bijna 42 jaar geleden overleden. Staf was de naam.
Ooit werd u tweede in de Ronde van Vlaanderen. Het was het jaar 1926. In de straten van Gent verloor u er de sprint van ene Dennis Verschuren – weet iemand nog wie dat is? Destijds was dat geloof ik bepaald geen schande, de sprint verliezen van Dennis Verschuren. Dat jaar reed u voor het eerst voor een echte sponsor. Een jaar daarvoor had u als individueel in het peloton rondgereden. Best goed ook trouwens: tweede in Luik-Bastenaken-Luik en Belgisch kampioen bij de onafhankelijken, daar moet niemand te min over doen. U begon het seizoen bij de ploeg Hutchinson, maar stapte al rap over naar het team van de Franse fietsenfabrikant JB Louvet. Waarom eigenlijk? Hij was tevreden over u, monsieur Louvet, zó tevreden dat hij u aanwees als kopman voor de Ronde van Frankrijk, later dat jaar. Samen met Berten Dejonghe, akkoord, maar toch.
Waarschijnlijk had u geen idee wat u van de Tour mocht verwachten, maar u had uw kwaliteiten getoond en dat moest maar voldoende zijn. Kunt u zich die eerste dagen nog herinneren, meneer Van Slembrouck? Uw ploeg was de underdog, een miniteam vol minirenners. De favoriet dat jaar? Nicolas Frantz. Frantz had nog nooit de Tour gewonnen, maar was er wel al een paar keer verdraaid dichtbij geweest. Het jaar ervoor nog vierde, dan kun je ook winnen. Die eerste etappe, weet u die nog? Jules Buysse. Inderdaad, de broer-van. Verder geen schokkende ontwikkelingen. U reed goed mee, that’s it. Dan die tweede rit. Ik hoef u niet te vragen of u zich dat nog kunt herinneren, of wel? De lekke band van Frantz, de demarrage op datzelfde moment van uw ploegmaat Dejonghe? Uw tegenreactie met Omer Buysse? De lekke band van Buysse even later? De sprint a deux die u won, met overmacht? De gele trui die u kreeg omgehangen? Dat hoef ik u toch allemaal niet nog eens te vertellen. In de etappes die volgden kwam u nauwelijks nog in de problemen. U reed, laten we het woord maar eens gebruiken,
soeverein. De achterstand die Frantz in die bewuste tweede etappe had opgelopen, moet u vleugels gegeven hebben, is het niet? Tot die elfde, die vreselijke, apocalyptische (vul hier een adjectief naar keuze in) elfde rit van de Tour van 1927. Wilt u het er nog over hebben of zullen we zwijgen? Even kort dan. Of wat langer.
Het peloton vertrok rond middernacht uit Bayonne, op weg naar Luchon. Tussen die twee plaatsen had het de organisatie behaagd de route over vijf monsterlijke cols te voeren. Alle renners keken die nacht in Bayonne naar buiten en ze huiverden. De regen sloeg tegen de ruiten, en als er geen regen viel, vielen er wel hagelstenen of natte sneeuwvlokken. De hel had een tijdelijke dependance in Bayonne geopend. Vanuit de start demarreerde Lucien Buysse, in een poging zijn 22 minuten achterstand op u goed te maken. Als Bayonne die dag de hel was, dan was Lucien Buysse de duivel, zó hard ging hij er vandoor. De eerste col was de Aubisque. Een weg was er niet meer te vinden, het weinige grind dat n de Pyrenneeën voor een weg moest doorgaan, was door stromen regenwater in de afgrond gespoeld. In de afdaling hield u consequent een voet aan de grond, zo willen de verhalen.
Is dat waar?
Het hielp niet. U moest van de fiets met een lekke tuub, en daar stond u, op een weg die er niet meer was, in een gebied waar men in die tijd regelmatig bruine beren tegenkwam, terwijl de koude regen op uw verkleumde lijf kletterde. Een poging om uw band met uw stijve vingers van de velg te peuteren, strandde. Met een mes ging het al niet veel beter. (Dit zijn de verhalen uit de wieleroverlevering, meneer Van Slembrouck, ook als zij niet zo gebeurd zijn, zijn ze een beetje waar). Juist op dat moment kwam er een oude vrouw uit haar huis, een kan warm water in haar handen geklemd. Was zij een engel, een fata morgana, een verzinsel of slechts een subtiel vindingrijkheidje van het lot? Hoe dan ook: u kon uw vingers ontdooien, de band verwisselen en uw helletocht voortzetten. Het oponthoud had slechts 35 minuten geduurd. Op de top van de Tourmalet schijnt een controlepost te hebben gestaan. Was dat nodig, die post, kijken of iedereen wel netjes over de bergen reed in plaats van eromheen? Alle renners moesten er van de fiets, u ook.
En dat was de genadeklap, vermoed ik. Hoe u ook probeerde, u kwam niet meer op uw fiets gekropen. Het vocht was in alle vezels van het lichaam gekropen en had daar besloten langzaam op te vriezen. Uw vingers konden nog slechts kleine beweginkjes maken, niet genoeg in elk geval om uw stuur nog langer beet te pakken. U schijnt geschreeuwd te hebben, een schreeuw om verlossing. U wilde stoppen, klopt dat? Daar op die top, u mocht de komende twintig kilometer dalen en u wilde stoppen? Henri Desgrange stond ernaast toen u riep dat u zou stoppen. Had u hem al gezien, de baas van de Tour? Was het een bewuste provocatie van de man die de Tour beschermde als een leeuwin haar welp? Hij weigerde u te laten afstappen. U had tenslotte de gele trui, zijn gele trui. Dat schept verantwoordelijkheden. En toen deed u iets fantastisch, iets ongehoord geweldigs, iets waarvoor u postuum een naar uzelf vernoemde Award zou moeten ontvangen. Iets wat wij ieder jaar zouden moeten herdenken als een daad van verzet tegen de nog altijd voortdurende exploitatie van de sporter door de commercie. U ging op vlak voor de wielen van de auto van monsieur Desgrange liggen, horizontaal op het kletsnatte grind. En u riep: ‘Rij mij maar morsdood, nondeju, dat het gedaan is!’ Het hielp weinig. Desgrange duwde u simpelweg opzij, liet uw ploegleider komen en vertrok weer, op naar de koplopers, op weg naar een nieuwe gele trui. U reed die elfde etappe uit, niemand weet hoe, maar u deed het. Uw achterstand op de eersten bedroeg na die dag meerdere uren. Heeft u zo lang op de top van Tourmalet gelegen? En over het feit dat u drie dagen later – u kunt onmogelijk hersteld geweest zijn – aangereden werd op de Col de Vars, dat u de chauffeur van die auto een paar oorvijgen gaf en vervolgens op de fiets sprong, pas veel later bemerkte dat uw voorvork gebroken was en de laatste twintig kilometer met uw fiets op de schouder naar de finish moest lopen; daar spreken we dan maar liever helemaal niet meer over. U werd uit de strijd genomen na die etappe, maar dat was een minor problem, vergeleken bij alles wat daarvoor gebeurd was.
Onrechtvaardigheid kende ook in 1926 al geen tijd. Een jaar later won u twee etappes in de Tour en werd u nóg eens tweede in Vlaanderen, maar verder presteerde u niet bijzonder veel meer in de klassiekers. Was u een ronderenner? Hield u meer van de Tour dan van de Ronde? Volgens andere schrijvers op Internet zou u nu multimiljonair worden, omdat u alles kon: dalen, klimmen, sprinten, temporijden… Het is mogelijk dat u in het op hol geslagen heden belachelijk veel had kunnen verdienen dan destijds bij monsieur Louvet. Misschien was u wel te eerlijk, té goed om slim te hoeven zijn. Dat had u veel geld kunnen schelen. Nu bent u de man achter een mythe van onvoorstelbare proporties. Dat is ook wat waard.
Bron: o.a. Maurice Ferier met zijn prachtige artikel over Van Slembrouck op De Wielersite.
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021
Ik citeer : “die vreselijke, apocalyptische (vul hier een adjectief naar keuze in) elfde rit van de Tour van 1927.”. Dit is wel in 1926.