Foto Charly Lopez / Visma

Koersverhalen

Wout en de broosheid van botten en dromen

De aanloop naar de Omloop – de week van Wout.

Maandag

De morgenkilte zet zich vast in mijn wangen terwijl ik naar de bakkerij fiets. Een routinehandeling.

De geur van vers gebakken brood vermengt zich met de anticipatie die in de lucht hangt. Hij staat al klaar achter de toonbank, die bakker met zijn ogen die meer zien dan alleen een klant. Zijn blik priemt door de façade van alledaagsheid.

“Sterke tijdrit gisteren, Wout. Proficiat,” zegt hij, terwijl hij het brood in papier wikkelt. De felicitatie klinkt oprecht, maar is slechts de opmaat naar wat werkelijk op zijn lippen brandt.

“Zaterdag, hè.”

Het is geen vraag. Het is een vaststelling, een waarheid zo onomstotelijk als de seizoenen zelf.

“Zaterdag,” beaam ik, wetend dat in deze simpele uitwisseling een heel universum aan verwachtingen besloten ligt.

De woorden blijven tussen ons hangen in de door bloem verzwaarde lucht. Ze hebben geen verdere uitleg nodig. Wij, Vlamingen, zijn meesters in het onuitgesprokene.

Buiten omhelst de kou me opnieuw. Niet de kille precisie van een thermometer die “-8°C” aangeeft, maar die typische Vlaamse kou die zich nestelt in je beenmerg. Een kou die je niet kunt meten, alleen ervaren. Een kou die je doet afvragen waarom je ooit gekozen hebt voor een sport die zich afspeelt in de guurste uithoeken van het klimatologische spectrum.

“Was toch gaan padellen,” mompel ik.

Dinsdag

Vier uur lang trap ik mezelf een existentiële crisis in op wegen die even verweerd zijn als mijn zelfvertrouwen. Het asfalt, gebutst en gebarsten door talloze Vlaamse winters, vormt een metafoor die ik liever niet te diep onderzoek.

Elk rood verkeerslicht werpt zich op als een persoonlijke vijand, een kleine kosmische grap ten koste van mijn mentale gesteldheid. Maar stoppen is geen optie in een wereld die alleen winnaars herinnert.

Later, terwijl ik mijn uitgeputte ledematen stretchend uitvouw, valt mijn oog op een artikel. Ene Frédéric Amorison – een naam die klinkt als een vergeten nevenpersonage uit een middelmatige roman –  beweert dat ik de risico’s niet meer neem die anderen wel nemen.

Ik laat de woorden bezinken terwijl ik de naam herlees.

Frédéric. Amorison.

Wikipedia, die digitale plek van meer dood dan levend, vermeldt slechts: “voormalig Belgisch wielrenner.”

De ironie is scherper dan de kou van gisteren. Een voormaligheid die oordeelt over een heden dat hij nooit heeft gekend. Zo gaat het altijd in deze sport –  zij die nooit hebben geschitterd in het licht, werpen de langste schaduwen in het duister.

Woensdag

De spiegel werpt een vraag terug die ik niet wil beantwoorden. Ik zie een wielrenner, zeker. De contouren van een atleet die is gevormd door duizenden kilometers en ontelbare offers.

Maar er is meer. Er is dat ondefinieerbare dat zich verschuilt in mijn ogen.

Twijfel.

Hij is daar, subtiel maar onmiskenbaar, als een kleine barst in een kostbaar kunstwerk. 2024 heeft niet geholpen: de aanloop naar de Kanarieberg, de val in de Vuelta, de knie, man, die knie…

Ik denk aan Mathieu, aan Pogačar. Aan hoe zij fietsen alsof pijn slechts een abstract concept is, alsof twijfel een taal is die zij nooit hebben geleerd te spreken. Hun zekerheid is mijn onzekerheid.

Ik heb hen te vaak in de ogen gekeken aan de finishlijn. Te vaak de blik herkend van iemand die weet dat hij heeft gewonnen nog voor de sprint is begonnen.

Donderdag

Een oud interview komt bovendrijven in het moeras van woorden dat over me is uitgestort. Ik lees mezelf over winnen. Over dat sublieme moment waarop alles samenkomt – de training, de pijn, de berekening, het geluk.

Ik mis dat gevoel met een intensiteit die fysiek aanvoelt.

De experts – die orakels in wielerkleding – beweren dat ik te veel nadenk. Dat ik moet koersen zoals vroeger, alsof ‘vroeger’ een magisch koninkrijk was waar alles vanzelf ging. Alsof je simpelweg kunt terugkeren naar een versie van jezelf die nog niet wist wat je nu weet.

Maar koersen is geen romantisch verhaal. Het is gecontroleerde chaos. Een berekende gok. En ik weet niet meer of ik die gok blindelings durf te nemen, wetend wat ik nu weet over de broosheid van botten en dromen.

Vrijdag

Rondje los rijden voor de dag die alles betekent en tegelijk nog niets.

Mijn benen voelen… Hoe voelen ze eigenlijk? Goed? Slecht? Het oordeel is opgeschort tot het enige moment dat telt.

Ik trap. Vermijd gedachten zoals een pelgrim zonde mijdt. Het ritme van mijn ademhaling is mijn enige metgezel.

De enige waarheid die ik nog bezit, is dat zaterdag komt, onvermijdelijk als de dageraad. En dat er een moment zal zijn waarop ik moet gaan. Geen berekening, geen twijfel, geen rem. Alleen die roep  van het lichaam dat weet wat het moet doen.

Ik weet niet of het nog in me zit.

Maar ik weet wel dat het moet.

Zaterdag

De ochtend breekt aan met de klinische precisie van een chirurg.

Havermout. Een stilte die meer zegt dan duizend aanmoedigingen. Iedereen laat me met rust, wetend dat woorden nu zinloos zijn.

Ik trek mijn schoenen aan, een ritueel dat ik duizenden keren heb voltrokken. Ik rits mijn jas dicht tegen een kou die ik nauwelijks nog voel.

Nog één keer, fluister ik tegen mezelf. Niet als een gebed, maar als een belofte.

Nog één keer een finale zonder de tirannie van gedachten, zonder de kwelling van twijfel, zonder de dwangbuis van berekeningen.

Nog één keer gewoon rijden zoals ik deed voordat ik wist hoe kostbaar en kwetsbaar overwinningen zijn.

Geen gedoe. Geen verhalen voor de camera’s. Geen excuses die al klaarliggen voor het geval dat.

En voor heel even, in die verstilde ochtend voor de storm, geloof ik dat het mogelijk is.

 

View this post on Instagram

 

A post shared by Wout van Aert (@woutvanaert)

Bekijk ook van Jos Mans

Van der Poel is van niemand

Koersverhalen

MVDP in Le Samyn – Als een leeuw in een hondenhok

Koersverhalen
Advertentie