39×23 is een reeksje over de bekende Pyreneeëncols. Gewoon, om de winter door te komen. Van de hand van een Belgische zwemmer die ze sinds maart 2011 in zijn achtertuin heeft liggen, die Pyreneeën, en ze stuk voor stuk beklommen heeft, als fietsgids, in het gezelschap van betere en mindere renners, met terreinkennis als belangrijkste wapen.
De Col d’Aspin (1489 meter) is, in vergelijking met zowat alles wat hem omringt, een brug met grootheidswaanzin. In vergelijking met een simpele brug is hij uiteraard een stevige potenbreker, maar in de Pyreneeën is de Aspin het kleine broertje. Prudencio Indurain, Gino Van Hooydonck, Jerôme Gilbert: dat is de Col d’Aspin. Hij is erbij omdat hij nu eenmaal opgegroeid is tussen de groten.
De Aspin maakt zo deel uit van de geroemde Circle of Death, een begrip dat op verschillende manieren ingevuld wordt. Algemeen wordt het verbonden aan de dodenrit die tussen Pau en (Bagnères-de-)Luchon verreden wordt, beide richtingen mogelijk. Vanuit Luchon is de Aspin de tweede beklimming, vanuit Pau de voorlaatste. In beide gevallen is het de minst zware van de rit, die in de naoorlogse Tourgeschiedenis reeds zestien keer op het programma stond.
Solo
Zelden tot nooit is de Aspin een echte strijdcol. Vanuit Sainte-Marie-de-Campan, na de afdaling van de Tourmalet, is hij simpelweg niet zwaar genoeg. Enkel de laatste vijf kilometer is de naam col waardig, voordien is hij meer een oplopende vallei. Vanuit Arreau, na de afdaling van de Peyresourde, is hij iets zwaarder, maar nog steeds geen beestenklim. Nee, de Aspin is een col voor de puntensprokkelaars en de mannen van de lange aanval. Wie eerst bovenkomt op Aspin, doet dat meestal in dezelfde rit ook op een of twee andere cols.
Een van die mooie lange aanvallen over de Aspin, kwam uit de kuiten van twee Tourdebutanten. 1983. De Schot Robert Millar en de Colombiaan Patrocinio Jiménez rijden vooruit. Het zijn twee nationaliteiten die je, zeker begin jaren ’80, niet in de Tour verwacht. Robert Millar, de vreemde vegetarische klimmer, boekt zijn eerste grote overwinning tijdens die rit over de Aspin. Zes seconden houdt hij over op Pedro Delgado die zich als een steen van de Peyresourde werpt. Op die Aspin, col van eerste categorie, neemt de Colombiaan echter de punten.
Patrocinio Jiménez en zijn Colombiaanse ploeg van amateurs zijn voor het eerst present in de Tour. Eenendertig was ie reeds bij zijn Tourdebuut en hij was zowat de eerste die het beruchte klimtalent van de Colombianen in de grootste wedstrijd ter wereld zou demonsteren. De Colombianen hadden de naam niet in teamverband te rijden en door hun tactiek geen aanspraak te kunnen maken op een klassement. Hun koersstijl was echter bijzonder attractief: de lange solo was hun geliefde wapen. Jiménez komt eerste boven op Tourmalet en een klein uurtje later ook op Aspin. Groots. Enkel Van Impe zou Jiménez in 1983 van de bollen houden.
Rekenaars
Ik kan niet anders dan me afvragen hoe dat dan geweest moet zijn. Terreinkennis moet in die tijd voor een Colombiaanse amateur toch onbestaande zijn. Hoe gaat dat dan, als je van de Tourmalet komt gedenderd? Met een rotvaart uiteraard, want de afdaling is steil en quasi bochtenloos. Dan moet je zwaar in de remmen om de bocht naar Aspin niet te missen, een klim van op papier dertien kilometer. Vervolgens krijg je bijna acht kilometer nauwelijks klimwerk voor de wielen op die klim.
Ik herinner me immers nog mijn eigen eerste beklimming van de Aspin. Van de voorstudie van profielen ben ik niet zo, ik vatte de klim met een zuiver gemoed aan. De grote naam deed mij een grote inspanning verwachten, maar die blijft dus grotendeels uit. Is het zo bij Jiménez ook gelopen? Dat hij daar met zijn metgezel reed, stukjes bergop afgewisseld door stukjes vals plat, over die lange saaie weg, schouder aan schouder. Dat hij begon te denken: is het dat maar?
Tot de afsplitsing komt, waar je links de smalle weg naar de Col de Beyrède neemt en rechts die naar Aspin. Negen procent op je bord. Je rijdt het bos in waar je pas vier kilometer later uitkomt, met de top van de Aspin al in zicht. Wie zit daar in de volgauto bij de Colombianen? Wat wordt er gezegd? Op YouTube wordt in de ritverslagen geen meter Aspin getoond, behalve de doorkomst op de top. Dat is veelzeggend. De Aspin is er enkel voor de rekenaars die graag bolletjesklassementen bijhouden. Jiménez voor Millar. Geen sprint.
Platte col
En toch. Er is altijd iemand die de berg niet lust en de groep lost. Dat overkwam Laurens ten Dam, in de rit van afgelopen Tour van, jawel, Pau naar Bagnères-de-Luchon. Uit de mond van de meester: “De Col d’Aspin is een platte col en ik moet het meer van de steile beklimmingen hebben. Vinokourov en Voigt draaiden daar mijn nekkie er af.” Vinokourov en Voigt, het is voor dit type hardrijders dat de Col d’Aspin is weggelegd. Tempocol. Grotemolenwerk. Zo deed ook Patrocinio Jiménez dat: zwoegende stijl, grote versnelling. Geen mooie klimmer.
In diezelfde rit moest ook Cadel Evans de wet van de platte col ondergaan: lossen bij de tempoversnelling van Sky. Een renner die de Tour verliest op de Aspin. Lullig is het. Eraf gereden worden op de kasseien van Hem, daarmee is het vergelijkbaar. De mystiek van het wielrennen eist dat je de Tour niet verliest op Aspin of Roubaix in Hem. Je pakt er punten voor de bollen en rijdt verder, in die lange aanval die al minstens een col eerder werd opgezet. Krant onder het truitje en als een valk vallen naar de volgende klim. Bollen pakken. En morgen weer. Voecklerwerk.
- De grootste niet-winnaar uit het peloton - 13/09/2016
- Duizenden kilometers op kop - 29/06/2016
- Een biljartvlakke rit - 28/06/2016
Geef een reactie