Het is zondag 7 augustus 1938. Tijdens de jaarlijkse kermis wordt in Stevoort traditiegetrouw een koers voor de dorpelingen georganiseerd. Mijn vader, pas zestien geworden, wil daaraan deelnemen, maar zijn moeder verbiedt het hem. Ze moet een gezin met negen kinderen door de armoe loodsen, er is geen tijd of geld voor gekkigheden. Dat mijn vader kost wat kost coureur wil worden, daar wil ze niets van horen. Maar mijn vader droomt. De Ronde van Vlaanderen van dat jaar is gewonnen door Edgard de Caluwe. Hij klopte Marcel Kint en Silveer Maes in de sprint. Kint werd een paar weken later in Luik-Bastenaken-Luik opnieuw verslagen, dit keer door Alfons Deloor. Een vriend bracht mijn vader in contact met twee fietsende broers uit het naburige Alken. Van hen mag hij een koersfiets lenen om stiekem deel te nemen aan de wedstrijd voor Stevoortenaren. Start- en finishlijn liggen voor café Het Zonneke. Een accordeonist speelt tot in den treure het immens populaire ‘J’attendrai’ van Rita Ketty.
De 15 deelnemers moeten 10 ronden van 6 km afleggen. En mijn vader weet wiens wiel hij moet houden. Louis Bossut en Albert Reneers zijn verdienstelijke junioren. Met een grote mond. Weken van te voren al verkondigen ze dat ze iedereen van bij de start eruit zullen fietsen. Dat proberen ze ook. Op de kasseien van de Kozenstraat, op de losse kiezel in de Broekstraat en de Lindestraat, op de verharde veldweg terug naar de Kozenstraat. Het wordt een afvallingskoers. Bij de eerste doorkomst liggen zes renners voorop. Na twee ronden zijn ze nog met vier. Louis, Albert, ‘zotte’ Fons Achten en mijn vader. In de Broekstraat wacht een boer tot alle renners voorbij zijn en laat dan vlug zijn vijf koeien de weg oversteken, van de stal naar de wei. Mijn vader bijt zich vast in het wiel van de junioren. Die proberen kop over kop hun laatste medevluchters eraf te rijden. Terug in Broekstraat moet mijn vader alles geven om niet te lossen. Hij heeft niet in de gaten dat Albert door een grote, verse koeienvlaai rijdt. De stront spettert in zijn gezicht en ogen. Hij ziet niets meer, raakt heel even het achterwiel van Albert en verliest het evenwicht. Mijn vader valt en schuift meters ver door de kiezel. Van enkel tot heup, van hand tot schouder: één en al schaafwond. Zo moet hij terug naar huis. De pijn verbijtend, zonder te janken.
Op de cour staat zijn moeder hem op te wachten. Een buurvrouw heeft haar ingelicht. Op het moment dat mijn vader haar voorbij wil lopen, pakt ze hem bij zijn kraag. Met de andere hand neemt ze een klomp van haar voet en slaat daarmee op het hoofd van mijn vader. Ook al doet ze dat zo hard dat de klomp in tweeën breekt, de droom krijgt ze er niet uit.
- Brief aan Tom - 22/10/2018
- Wieler-ABC - 08/03/2018
- Federico Bahamontes - 28/07/2017
Geef een reactie