Foto ArchiefWell

Wielercultuur

Fietsen in de mijnwerkerstraditie: Rob Mulders

Heb je ooit een profwielrenner een berg geel zand zien beklimmen op een crossfietsje? Net na thuiskomst van de Tour de France in 1993 was dat de opdracht die Rob Mulders meekreeg. Vriendengroep de Batjakkers uit het Noord-Limburgse dorp Well liet pal voor zijn ouderlijk huis een aantal vrachtwagens zand storten. Onder het toeziend oog van de burgemeester, de lokale harmonie, pers en massaal uitgelopen lokale bevolking onderging Mulders de symbolische alpencol met een grote glimlach. Ergens daar, in die zomer, moet een fascinatie voor de fiets wortel geschoten hebben.


Moe was hij, na drie zware weken. Op karakter had hij de ronde tot een goed einde gebracht, ondanks dat hij lange tijd met een flinke bronchitis rond had gereden. “Net zo’n ouwe mijnwerker,” sprak hij, net nadat hij nog even het gieren en proesten prioriteit had moeten geven. Maar hij zette door, zoals hij dat eigenlijk altijd deed. In de mijnwerkerstraditie. “Fietsen is nog altijd karakter. Als je in je kop niet kunt afzien, word je nooit een goede wielrenner. Je moet jezelf pijn kunnen doen.” In de gloriejaren van Indurain fietste een jongen uit het bescheiden Well twee jaar achter elkaar naar Parijs. Hoe hij kon afzien liet hij zien op beeld, als hij meer dan kapot binnenkwam na zware bergetappes. Dat Mart Smeets hem geregeld opzocht na etappes was geen wonder. Weliswaar was hij geen spraakwaterval, maar hij gaf oprechte antwoorden, zei wat hij op dat moment voelde. En dat leverde mooie citaten op, in combinatie met een goede, charismatische tronie. Zoals Smeets hem ooit parafraseerde: “Hij riep ook nog in dat prachtige Limburgs van ‘m: Ja, godverdomme, zo hard he’k nog nooit gereeje!”

Onverzettelijk was hij. Opgeven deed Mulders pas als het echt niet anders kon. “Ik heb mezelf in tienduizend stukken getrokken,” sprak de WordPerfect-renner uitgeput aan de meet. Het waren niet de jaren dat de Nederlanders veel potten konden breken in de Tour. Ook de andere renners uit de equipe van de eigengereide Zeeuw Jan Raas niet. Mulders streed om niet laatste te worden en dat lukte hem twee keer. In 1993 werd hij 134e en op twee na laatste, in 1994 liet hij alleen landgenoot John Talen achter zich. Dat wil zeker niet zeggen dat hij zich verstopte, want in beide jaren koos hij enkele keren de aanval en reed prominent in beeld. Door de Franse regie werd hij daarbij steevast als B. Mulders in beeld gebracht. Bob. Klimmen was niet zijn vak, tijdrijden evenmin, maar hij bezat genoeg grinta om op het vlakke er voor te gaan. In opdracht van Raas deed hij zijn best om er voor de blauwwitte formatie nog iets van te maken. Tevergeefs.
   
Fietsersfundament

Tusse grens en Maas verschaole
Lit oons durp ien ’t Limburgs land
Stillekes hieël zacht te droeëme
Tusse de hei en de waterkant

(Jao, dat is Mien Durpke Well)

Jaren na dato is er ooit de gedachte aan de puzzelstukjes die interesses bepaald hebben, dromen en idealen hebben gewekt. Als puberjongen een dorpsgenoot twee jaar op rij zien fietsen in grootste koers van de wereld heeft daar zeker aan bijgedragen. Of eigenlijk begon het al eerder, toen Mulders in zijn amateurjaren tijdens de Ronde van Well – waar zijn vader, de lokale rijschoolhouder, aan de wieg stond – letterlijk langs onze voortuin fietste. De charme van hard fietsen moet me ook toen al gegrepen hebben, zittend op de hard plastic tuinzetel. Dat, in combinatie met jarenlang door weer en vooral wind naar de middelbare school fietsen op een klassieke Gazelle. Dertien kilometer heen, dertien kilometer terug. Het bleek een degelijk fietsersfundament. Dagelijkse hardheidstraining. Altijd die klim omhoog om de lange brug op te komen, de bocht in naar de overzijde van de grillige Maas. Daar waar Wout Poels’ jeugddorp Blitterswijck ligt. Het gebied is een speeltuin voor fietsers. Rustige wegen, variatie. Richting de lange kaarsrechte wegen van de Peel (waar de wortels van Peter Winnen en Mike Teunissen liggen), koers zetten door Nationaal Park de Maasduinen, noord- of zuidwaarts stoempen langs de boorden van de Maas of de grens over om een stuk Duitsland mee te pikken. En zelfs de mogelijkheid om op de fiets wat hoogtemeters te maken richting Groesbeek, Nijmegen en het Duitse Reichswald. Met altijd een rol voor die vermaledijde wind, waar ook hardgrondig vloeken – zoals ook Mulders kon godveren – geen zier helpt.

Dit zijn ook de wegen waar Rob Mulders trainde sinds hij op zijn twaalfde een eerste racefiets kreeg van zijn oma. Stug, stoïcijns en met de kop in de wind. Met de krappe zes kilometer tussen de grenspost bij de Wellsche Hut en de Maas als vertrekpunt. Een echte karakterjongen, met een bescheiden soort branie, een kwajongensblik soms zelfs. “En dan zijn er nog mensen die zeggen dat wij het goed hebben,” sprak hij eens naar adem happend in de microfoon van Smeets na een loodzware etappe. Na aankomst in Parijs in 1994 drukte dezelfde NOS-verslaggever de microfoon onder de neus van de Wellenaar met de vraag: “Als je kleinkinderen later aan je vragen: wat deed opa in de Ronde van Frankrijk ’94?” Met zijn typerende posterboylach was zijn antwoord “Heel veel afzien. En de vuile karweitjes opknappen.” En daar is niks van gelogen. Ooit was hij dichtbij glorie in Omloop het Volk. Akelig dichtbij. Als die streep een meter of 200 eerder had gelegen had hij het gehaald. Nu bleef het naast zien dienstbaarheid bij bescheiden victorie in koersen als Veenendaal-Veenendaal en de Ronde van Panningen, kort na zijn tweede Tour.    

Te vroeg aan de meet
Sommige mensen blijven voor altijd jong. De meet van het leven kwam voor Rob Mulders veel te vroeg. Eind januari 1998, een jaar nadat hij het profwielrennen definitief vaarwel had gezegd en hij keihard werkte aan zijn maatschappelijke loopbaan, maakt een ongeval met de auto in de mist op een gladde weg op de Veluwe een abrupt einde aan zijn leven. Pas de dertig gepasseerd. Zijn vrouw was op dat moment zwanger van hun dochter Dior. Opa kan de verhalen over het afzien tijdens van Ronde van Frankrijk niet meer zelf vertellen. Ook met al zijn typerende onverzettelijkheid maakte hij geen schijn van kans om de dans te ontspringen. Die innemende glimlach van het wielerplaatje blijft voor eeuwig, een beeld als gestolde tijd. Even weer die brug over naar dat dorpje, zo stilletjes tussen grens en Maas verscholen.          

Bronnen: archiefwell.nl, YouTube-compilaties Piet Derks (Tour-jaren 1993 en 1994)

Lees ook van Niels Steeghs

Fietsen in de mijnwerkerstraditie: Rob Mulders

Wielercultuur