Foto Karel Margry
Jongensdroom komt uit: een ronde lang in het spoor van de Tour
In 2024 besloot Karel Margry uit Utrecht een plan dat hij al een tijdje had maar eens te gaan uitvoeren: een volledige Tour de France drie weken lang volgen per camper. Het idee: elke dag ergens de Tour zien en ook elke dag zelf een stuk fietsen. Een bijzonder verhaal met een prachtig resultaat: 5400 kilometer met de camper gereden, 1045 kilometer op de fiets, 15,938 hoogtemeters geklommen en vijf kilo afgevallen.
Tekst en foto’s: Karel Margry

IN HET SPOOR VAN DE TOUR DE FRANCE
Het stond al lang op mijn bucket list: één keer in mijn leven per camper een hele Tour de France volgen. Drie weken in het spoor van deze legendarische wedstrijd, elke etappe meemaken, het circus van de Tourkaravaan aanschouwen, de drukte, de mensenmassa.
Ik stel het me zo voor: ik wil elke dag ergens de renners zien – aan de start, aan de finish, op een bergtop, bij een tijdrit, of gewoon ergens onderweg; en ik wil elke dag ook zèlf een stuk fietsen, liefst op het parcours zelf. Daarnaast moet ik natuurlijk ook nog elke dag zo’n 200 kilometer met de camper rijden om de karavaan bij te houden: de Tour wacht op niemand. Ik weet vooraf: dit gaat een inspannende exercitie worden. Ik ben al mijn hele leven sportief, een redelijk getrainde wielrenner ook, maar ik ben nu 67 en als ik er nog langer mee wacht kan ik het fysiek wellicht niet meer aan.
Ik vraag een aantal van mijn fietsvrienden of ze zin hebben om mee te gaan. Ze willen wel, maar krijgen het thuis niet uit-onderhandeld: drie weken apart op vakantie in de zomer, zonder de eigen partner, blijkt toch niet zo snel geaccepteerd. Mijn eigen partner houdt best van fietsvakanties en we hebben ook camperreizen gedaan, maar ‘drie weken enkel en alleen de Tour’ lijkt haar niks en ze zegt ‘ga jij maar lekker alleen’ (zelf gaat ze op een groepsreis naar Sri Lanka).
De voorbereiding begint al in de winter. Via Goboony huur ik een mooie Volkswagen T5, een fris-mintgroen gekleurd camperbusje met een fraai zelfbouwinterieur, eenvoudig maar efficiënt ingericht. Het heeft precies de drie dingen die ik wil: een zonnepaneeltje, waardoor ik altijd elektriciteit heb en ‘off-grid’ kan reizen; een buitendouche, om na het fietsen mezelf enigszins te kunnen schoonwassen, en een fietsendrager.
Aanvankelijk heb ik het idee om alles vooraf strak te plannen: waar ik wat ga bekijken, op welke plek ik precies wil gaan overnachten, hoeveel kilometers en langs welke route ik per dag met de camper zal rijden. Maar al snel bedenk ik dat dat niet goed mogelijk is: ik weet niet hoe druk het bij elke etappe zal worden, of er nog plekken op campings zullen zijn, of ik niet in files terecht zal komen. Uiteindelijk besluit ik geen reisplan vooraf te maken maar alles van dag tot dag te bekijken.
Wel absoluut onontbeerlijk is de Officiële Tour de France Gids, die elk jaar zo rond eind maart wordt gepubliceerd. Die bevat gedetailleerde kaarten met de precieze route van elke etappe (vele door de Tour gebruikte weggetjes staan niet op Michelin-kaarten) en schema’s met de starttijden en verwachte doorkomsttijden voor elke plaats en elke bergtop, zowel voor de reclamekaravaan als voor het peloton.
Een Tour de France is meestal zo’n 3000km lang, maar ik realiseer me dat ik voor deze editie (2024) veel meer kilometers ga maken. De start is dit jaar in Florence, dus alleen de heenreis vanuit Nederland zal al meer dan 1000km erbij tellen. En normaal eindigt de wedstrijd in Parijs, op de Champs Elysées, maar vanwege de Olympische Spelen, die dit jaar ook in Parijs zijn, is de finish nu in Nice. Dus ook de terugreis zal lang worden.
Eind juni haal ik mijn camperbusje op in Den Haag en in twee dagen reis ik naar het punt waar ik de Tour zal oppikken.
Iedereen die de Tour bezoekt raakt onherroepelijk onder de indruk van de immense logistieke organisatie die daarbij komt kijken. De Tour is in feite een door Frankrijk trekkend circus van 200 wielrenners, honderden motorvoertuigen en een kleine tienduizend andere mensen. Met name in start- en finishplaatsen betekent zijn doorkomst een felle, kortstondige invasie. Het begint de dag vooraf met de aankomst van een stoet kolossale vrachtwagens (van de Franse transportfirma XPO) die het materieel brengen waarmee honderden werkers in een paar uur tijd een compleet village de départ (startdorp) opbouwen. De volgende morgen wordt het stadje overstroomd door honderden auto’s en motoren – van de Tour-organisatie, de pers, de televisie, de politie, de wielerploegen, de reclamekaravaan – die allemaal ergens een parkeerplekje moeten vinden. Daartussendoor lopen de tienduizenden toeschouwers. Meteen na de start stroomt het stadje weer leeg en – indrukwekkender nog – wordt begonnen met het weer afbreken van het village de départ. In razende snelheid worden dranghekken geruimd, podia afgebroken, VIP-boxen gedemonteerd, stroomkabels opgerold, televisieschermen en ander materieel ingepakt en terug op de vrachtwagens geladen. Twee uur later is het stadje weer zo goed als leeg en verlaten, alsof de Tour er nooit is geweest. Tegelijkertijd is zo’n 200 kilometer verderop een tweede bouwkolonne bezig een soortgelijke operatie uit te voeren voor de finish van die dag: in korte tijd worden daar finishboog, juryhok, perstribunes, erepodium, VIP-boxen, cameraplatforms en nog vele andere stellages opgebouwd. Het is een logistieke operatie die met militaire precisie wordt uitgevoerd, dag in dag uit, drie weken lang.
Bij nadering van een startplaats voel je het verkeer meteen indikken. Ik rij meestal door tot het te druk wordt en zoek dan een parkeerplekje. Ik heb een oude sportfiets als ‘boodschappenfiets’ achterop staan en deze gebruik ik dan om verder de plaats in te rijden.
Ik merk al snel dat de Tour ook zijn eigen bewegwijzering heeft. Aan de invalswegen van elke startplaats staan steeds dezelfde richtingborden: naar de start uiteraard, maar ook naar het podium waar de ploegen aan het publiek worden voorgesteld, naar het VIP-dorp, naar het perscentrum, naar parkeerplaatsen voor geaccrediteerde voertuigen, zelfs naar de exclusief voor Tour-voertuigen gereserveerde benzinestations. De voor mij leukste richtingwijzer is die naar de paddock équipes, dat is de plek waar de teambussen zullen gaan parkeren. Die arriveren meestal zo’n twee uur voor de start. Wielrennen staat bekend als een van de meest benaderbare sporten ter wereld, en het klopt: als je op tijd bij de bussen aankomt kun je de renners van heel nabij gadeslaan. Dat niet alleen, vaak sta je gewoon naast journalisten en camera- en geluidsmensen van de televisie en kun je meeluisteren met de interviews die ze met de renners opnemen. Ik sta op een dag naast een cameraman van de Belgische VRT en vraag hem of zij nou vooraf een afspraak met renners hebben voor een interview. ‘Nee’, zegt hij, ‘wij staan net als jij te hopen dat hij naar buiten komt en bereid is even bij ons te komen staan’. Het wordt me ook al snel duidelijk dat renners eerder geneigd zijn te stoppen voor een interview ná de etappe. Vóór de start zijn ze gespannen en nerveus en hebben ze geen zin in gesprekjes, maar na afloop, als ze terugkomen bij hun ploegbus, zijn ze veel praatgrager.
Aan de drukte bij een bepaalde bus kun je ook meteen zien welke renners favoriet of in het nieuws zijn. Opeenhopingen van pers en fans zijn er vooral bij de bussen van UAE (met gele trui-drager Tadej Pogacar), Visma Lease-a-Bike (Jonas Vingegaard en Wout van Aert), Alpecin (wereldkampioen Mathieu van der Poel) en Soudal Quick-Step (Remco Evenepoel).
Rondom de bussen heerst een vriendelijke sfeer. In Saint-Amand-Montrond, na afloop van etappe 10, zie ik Adri van der Poel (vader van Mathieu, nu werkzaam bij Alpecin als chauffeur van een de vele VIP-busjes en bidon-aangever), voor mij een held uit jonger jaren. Ik vraag of hij vandaag nog een beetje op tijd is geweest om zijn ploeg op verschillende punten verse bidons aan te reiken en er ontspint zich een leuk gesprek, aardig, vriendelijk en vol mooie details van zijn dag.
Later in de Tour, bovenop een col, tref ik een andere held van mij, Léon van Bon, ooit profwielrenner bij Rabobank, winnaar van twee Touretappes (in 1998 en 2000), en tegenwoordig professioneel sportfotograaf, die achter op de motor al vele iconische wielerfoto’s heeft gemaakt. ‘Ik was altijd een grote fan van je’, zeg ik. Waarop hij ad rem reageert: ‘Nog steeds wel toch, van mijn foto’s?’ En welwillend met mij poseert voor een selfie.
De grootste uitdaging voor wie de Tour per camper wil volgen zijn de uitgebreide wegafsluitingen. De reclamekaravaan vertrekt altijd twee uur vóór de wedstrijd en een uur dáárvoor wordt de weg door de Franse gendarme afgesloten voor alle verkeer. Zelfs de weg oversteken is verboden. Als je dus over de feitelijke route wilt rijden moet je vroeg op pad, in elk geval voor 10 uur ’s-morgens.
Er valt me daarbij trouwens iets grappigs op: de plaatselijke bevolking neemt al vele uren voordat de Tour langskomt in vrolijke afwachting plaats langs de route. Hele families – vader, moeder, kinderen, opa, oma, kleinkinderen – zitten ruim van tevoren klaar, compleet met klapstoeltjes, parasol en picknick-spullen, stokbrood en wijn op tafel. Voor de Fransen is de Tour veel meer dan een wielerwedstrijd; het is een familiegebeuren, een aanleiding voor een ontspannen gezinsdag. Wat ook opvalt: de Fransen lijken eigenlijk veel meer geïnteresseerd in de eindeloze reclamekaravaan die met veel lawaai en spektakel zijn prullaria – petjes, sleutelhangers, vlaggetjes, energierepen, zelfs pakketjes wasmiddel – langs de route uitstrooit dan in het feitelijke wielergebeuren. Kinderen buitelen over elkaar heen om hun prooi te bemachtigen, de volwassenen moedigen hen aan, en na afloop bekijkt iedereen nieuwsgierig de buit die is binnengehaald. Het voorbijkomen van het peloton – iets dat op vlakke etappes ook in enkele seconden voorbij is – lijkt bijna bijzaak.
De keren dat ik onverhoopt toch op een wegafsluiting stuit, zit er niets anders op dan mijn camper langs de kant te zetten en, samen met andere toeschouwers, te wachten tot eerst de reclamestoet en daarna het rennerspeloton voorbij komt stuiven. Dit overkomt mij een aantal keer maar ik vind het eigenlijk geen probleem, want ook dit is onderdeel van wat ik wilde meemaken. In discussie gaan met de dienstdoende gendarme heeft in elk geval geen enkele zin, die zijn altijd onverbiddelijk. Toch leidt ook dit soms tot leuke gesprekken. Op een kruispunt bij Verclause in de Drôme raak ik in gesprek met Margot, een jonge agente die me vrijuit vertelt over haar leven bij de Gendarmerie: ze is 20 jaar oud, heeft voor zes jaar getekend, verdient €1000 bruto per maand, dient nu bij de Brigade Nyons maar kan zomaar naar elders in Frankrijk worden overgeplaatst, hoeft gelukkig niet naar Parijs om dienst te doen bij de Olympische Spelen en ze is verontwaardigd dat de nieuwe Franse regering de Gendarme zijn handvuurwapens wil ontnemen. Zo hoor je nog eens wat.
De route van elke etappe wordt door de Tour-organisatie met eigen richtingborden aangegeven. Deze gele pijlen – bij iedere kruising, rotonde of afslag opgehangen aan verkeerspalen en stoplichten – worden na afloop ook weer opgehaald, maar zijn ook een gewilde prooi voor souvenirjagers. Ik zie vele campers die er een op het dashboard bij de voorruit hebben liggen.
Daarnaast wordt – met roze richtingspijlen – ook een tweede route gemarkeerd, de zogenaamde hors course (buiten de koers)-route. Deze is voor de talloze Tour-voertuigen die niet de wedstrijd volgen, maar zo snel mogelijk naar de finish, of de startplaats van morgen, moeten reizen. Voor mij blijkt deze buitenom-route een ware uitkomst. Vaak maakt hij voor een deel gebruik van tolwegen. Dat is weliswaar niet de meest toeristische route, maar wel de efficiëntste als de dag toch al zo vol is. Onderweg op de autoroute word ik dan ingehaald door vele voertuigen die aan hun grote nummerstickers op voor- en achterkant herkenbaar zijn als behorend tot de Tourkaravaan: vrachtwagens met aanhangers vol materiaal voor de bouw van het vertrek- of finishdorp; zendwagens van de Franse, Belgische of Nederlandse televisie; auto’s met geaccrediteerde journalisten. Ook zie ik campers die ik al eerder heb gezien, blijkbaar net als ik op weg naar de volgende haltestop.
Ik kom er al snel achter dat vrijwel alle campings in de buurt van start- en finishplaatsen helemaal vol zitten of geen plek meer hebben voor campers die niet gereserveerd hebben. Via de apps Campercontact of Park4night zijn er voldoende alternatieve camperplekken te vinden (hoewel ook die soms door de Tourorganisatie als parkeerplaatsen zijn gekaapt), maar meestal zijn zelfs die niet nodig. Ik heb voldoende stroom uit mijn zonnepaneel voor mijn ijskastje, waterpomp/douche en verlichting, en ook om mijn telefoon, TomTom en Garmin-fietscomputer op te laden, en water kan ik ook bij benzinepompen tanken. Van de 26 dagen van mijn reis overnacht ik er uiteindelijk slechts zes op een camping, zes op reguliere camperplaatsen en de rest op door mijzelf gevonden rustige plekjes.
Ik reis weliswaar alleen, maar in de Tour voel je je niet snel eenzaam. Er komen miljoenen mensen kijken, iedereen is in vakantiestemming en heeft goede zin, en wachtend langs de kant van de weg maak je gemakkelijk contact. Hetzelfde gebeurt als je je camper naast andere campers parkeert. Ik heb in de drie weken met tientallen mensen gezellig staan praten.
Een van hen is Mark, een Amerikaan uit South Carolina, die bij Saint-Michelle-de-Maurienne zijn camper naast die van mij zet. Als enthousiaste amateurwielrenner wilde hij wel eens een hele wielerzomer in Europa meemaken, dus is hij eind maart naar Nederland gevlogen, heeft daar een camper gekocht (met de verzekering dat hij hem na de zomer voor de helft van de prijs kan terugverkopen!) en nu volgt hij alle beroemde wielerkoersen die hij in de VS alleen van de televisie kent: eerst Milaan-San Remo, daarna alle Belgische klassiekers, dan de Ronde van Italië, nu de Tour, en straks nog de Olympische Spelen, het Wereldkampioenschap en de Ronde van Spanje. Hij raakt er niet over uitgepraat.
Op een dag staat naast mij een oude VW-camper met een Duitse nummerplaat, duidelijk al jaren intensief gebruikt, met binnenin een ongelooflijke puinzooi aan spullen, en achterop twee racefietsen. Daarbij behoren twee mannen, de een slank, de ander fors gebouwd. Aanvankelijk denk ik dat het twee vrienden zijn, de een een getrainde fietser en de ander een minder sportieve kameraad die voor de gezelligheid mee is. Maar het blijkt helemaal anders. Het zijn een vader en zoon, Christoph en Michael uit Giessen, die op een ‘bonding’-vakantie zijn en samen vijf dagen de Tour volgen. De zoon blijkt in 2019 wereldkampioen roeien bij de junioren te zijn geweest en wat ik als overgewicht had aangezien blijkt in feite een en al spierbonk te zijn. Samen met hen fiets ik de Col de Télegraphe en de Galibier op – om daar de doorkomst van die etappe te zien – en het blijkt al snel dat Michael met zijn 105 kilo verreweg de beste klimmer van ons drieën is.
Het zijn leuke lui, dus we spreken af elkaar twee dagen later opnieuw te treffen. Onderweg daarheen appen ze mij dat alle campings in de buurt van de Tour vol zijn, maar dat ze een mooie rustige camping iets verder weg hebben gevonden. Van daar fietsen we de volgende ochtend naar het parcours van die dag, een contre-le-montre (individuele tijdrit) van 25km. Het mooie van tijdritten is dat alle renners een voor een voorbijkomen; het zorgt ook voor honderdduizenden toeschouwers langs een relatief kort stuk weg; en voor een urenlange verkeersopstopping na afloop. Dan is het fijn om met de fiets naar de camper te kunnen terugkeren.
Zelf fietsen is een logistieke uitdaging
Mijn voornemen om ook elke dag zelf een stuk te fietsen heb ik volgehouden, maar het blijkt nog niet zo eenvoudig om daar tijd voor te vinden. Tour-etappes starten meestal tussen 12 en 13 uur en finishen tegen 1730 uur. Als ik dus een start wil bijwonen, of het kijkspel bij de bussen en de teampresentaties, is er ‘s-morgens geen tijd om te fietsen en kan ik alleen in de middag of avond gaan. Als ik daarentegen juist een finish wil zien, bijvoorbeeld een massaspurt na een vlakke etappe, kan ik beter in de ochtend gaan. Meestal fiets ik zo’n 40 à 50km per keer, wat met omkleden en douchen zo’n twee à drie uur in beslag neemt. Daarnaast moet er ook nog met de camper naar de volgende halteplaats gereden worden. Afstanden variëren van 49km (de kortste verplaatsing) tot 310km per dag, maar de meeste dagen rijd ik tussen de 100 en 250km. Meestal zit ik toch wel twee à drie uur per dag achter het stuur.
Ritme vinden
Na een paar dagen zit ik in een mooi ritme. Ik was vooraf een beetje bang dat elke dag een beetje hetzelfde zou zijn, maar dat is helemaal niet zo. De start, de finish, een tijdrit, een bergetappe, kijken bij de teambussen, de spectaculaire logistiek, het publiek langs de kant, de mensen die ik tegenkom, het rijden door vele delen van Frankrijk waar ik nog nooit ben geweest en elke dag zelf een stuk fietsen in nieuw terrein – het is heel gevarieerd en precies wat ik vooraf gehoopt had. Ik vermaak me prima. Daarnaast natuurlijk boodschappen doen, koken, dagboek schrijven, appen met het thuisfront, een plan maken voor de volgende dag en de camper ombouwen voor de nacht. Ik ga bijna nooit voor half 1 te bed. De dagen zijn te kort!
Om een of andere reden was ik in de veronderstelling dat een aanzienlijk deel van de Tour-per-camper-volgers uit Nederland komt, maar dat blijkt een misopvatting. Ik heb de hele reis op nummerplaten gelet en het is overduidelijk: het overgrote deel van de camper-volgers zijn Fransen; op de tweede plaats – dat had ik niet verwacht – komen Britten; daarna Belgen en Duitsers. Opvallend: ook veel Denen en Noren. Nederlanders zijn tot mijn grote verrassing in de minderheid. De enige plek waar ik echt veel Nederlanders tegenkom is in de Alpen, en dan blijkt het vaak ook maar voor een enkele dag te zijn. In de rest van Frankrijk kom ik ze relatief maar heel weinig tegen.
Uniek in mijn soort
Ik was ook wel benieuwd hoeveel mensen nu eigenlijk, net als ik, een hele Tour de volle drie weken aan het volgen zijn en ik heb dat aan vele mede-campers onderweg gevraagd. Het blijkt dat de meesten de Tour slechts enkele dagen volgen, meestal een dag of vier, vijf. Vaak nemen ze ook nog een dag pauze of slaan ze een aantal ritten over. Vooral de bergetappes zijn populair, andere delen worden vaak geskipt. Ik blijk bijna uniek. Ik tref niemand die alle 21 etappes vol maakt.
Bij etappe 11, op de Col de la Font de Cère, waar ik mijn camper aan de voet van de berg geparkeerd heb en een stuk omhoog fiets, mag ik bij de Franse eigenaar van een grote camper, een man op leeftijd met een flinke snor, op zijn televisie meekijken hoe het peloton in aankomst is. Ik vraag hem hoe lang hij al met zijn camper in deze haarspeldbocht staat. ‘Vijf dagen’, zegt hij. ‘Maar wat hebt U dan die andere vier dagen hier gedaan?’ ‘Een beetje wandelen, televisie kijken’ is zijn antwoord. Dit is zijn laatste dag, hierna gaat hij weer naar huis. Zo kan het dus ook.
Als ik langs het parcours sta te wachten op de komst van het peloton app ik soms mijn fietsvrienden thuis de precieze plek waar ik sta (‘op 64.8km van de finish, aan de rechterkant van de weg, doorkomsttijd ca. 1506-1524 uur’) en verschillende keren word ik inderdaad gespot op de televisiebeelden, een keer zelfs (toen ik aangaf pal naast een groot houten kruisbeeld te staan) op een luchtopname vanuit de helikopter. Veel van mijn vrienden vinden dat wel een leuk zoekspelletje en ik natuurlijk ook.
Nadat de laatste renner en de bezemwagen is gepasseerd ontvouwt zich steeds weer hetzelfde fenomeen als wanneer een vliegtuig is geland: iedereen staat meteen op en gaat in het gangpad staan terwijl de vliegtuigdeuren nog lang niet geopend zijn. In de Tour springt iedereen meteen in zijn camper of auto, start de motor en probeert weg te rijden terwijl de gendarmes de weg nog helemaal niet vrijgegeven hebben. Er ontstaat meteen een verkeersinfarct van kolossale proporties. Ik zie het steeds weer gebeuren en elke keer weer verbaast het me. Alsof mensen het echt leuk vinden om anderhalf uur in een kilometerslange file vast te staan. Terwijl je juist dit moment kunt gebruiken om lekker in je camper te lunchen, of alvast het avondeten klaar te maken, of plannen voor de volgende dag te maken. Tegen de tijd dat ik daarmee klaar ben is de file al opgelost en kan ik zonder problemen wegrijden.
Mijn eigen avondetappe
Vooraf had ik bedacht dat de kers op de taart bij deze reis zou zijn als ik onderweg een keer de opnamen zou kunnen bijwonen van De Avondetappe, het in Frankrijk opgenomen Tour-magazine van de NOS-televisie. Probleem hierbij is dat de dagelijks wisselende locaties daarvan vooraf niet bekend worden gemaakt, dus hoe zou ik dan weten waar ik heen moest? Maar ik heb geluk. Een goede vriend van mij (en toevallig een van de oprichters van Het Is Koers) blijkt de oud-regisseur van het programma te kennen en zo krijg ik, op de 14e dag van mijn reis, een lijstje toegestuurd van drie locaties waar De Avondetappe de komende dagen zal neerstrijken. De eerstvolgende opname is in Ferrals-lès-Corbières, een dorpje 300km verderop, en wel in een street art museum, dat is gevestigd in een oude wijnfabriek. Die dag, na eerst zelf een stuk gefietst te hebben om de start van de 15e etappe bij te wonen, vertrek ik voor de lange rit daarheen. Het is al avond als ik het dorpje binnenrijd en voor de oude wijnfabriek parkeer.
Op het binnenterrein staan de zendwagens en vrachtauto’s van de NOS en de TV-crew zit onder partytenten aan het avondeten. Ik blijk de enige bezoeker. De eigenaresse van het museum zegt dat het een besloten avond is, zonder toeschouwers, maar als ik uitleg dat ik speciaal 300km ben komen rijden om de opnamen bij te wonen, zegt ze ‘ik zal het aan de opnameleider vragen’. Ondertussen word ik, heel gastvrij, met een biertje in haar keuken gezet. Kort daarop: ‘Ik kan de opnameleider niet vinden, maar het is mijn museum en ik wil het zelf ook zien, dus je kunt wel met mij meelopen naar de ruimte waar ze gaan opnemen’. Even later komt de opnameleider zelf de keuken in: ‘Ik hoor dat je de opnamen wilt bijwonen, wat mij betreft OK, als je achter de camera’s blijft staan.’ Missie geslaagd: ik ben binnen!
Er is nog even tijd dus ik ga snel nog wat eten in mijn camper. Op het binnenterrein tref ik Tom Dumoulin, die uit een opengeslagen koffer zijn kleding voor bij de opnamen staat uit te zoeken. Hij ziet er zelf ook het grappige wel van in. De live-uitzending begint om 2200 uur. Het is mooi om te zien hoe geroutineerd zo’n opname verloopt, hoe de regisseur haar cameramensen aanstuurt, met hoeveel plezier Dione de Graaff het programma presenteert, hoe iedereen aan tafel even pauze heeft als er een reportagefilmpje loopt. En hoe na afloop iedereen blij is dat het weer een mooie aflevering was. De NOS-equipe is trouwens net zo snel als de Tour zelf. Een half uur na afloop is alles weer afgebroken, ingepakt en ingeladen en is de hele karavaan vertrokken naar het hotel voor die nacht. Ik mag mijn camper op de binnenplaats van het museum parkeren om daar te overnachten.
Ik had vooraf besloten dat ik de drie hoogste bergen van deze Tour zelf met de fiets zou beklimmen om zo de renners op de top langs te zien komen en te kunnen toejuichen. Dit jaar zijn dat de Col du Galibier (2642m) in de Hautes Alpes, de Col du Tourmalet (2115m) in de Pyreneeën en de Col de la Bonette (2802m) in de Alpes Maritimes. Drie forse klimmen van 20-25km lengte met stijgingspercentages tot 12 procent. Zo’n klim kost mij zo’n twee uur, maar je moet er vroeg aan beginnen omdat de gendarme de weg al een uur voor de aanvang van de reclamekaravaan (dus drie uur voor de komst van de renners) voor alle verkeer afsluit.
Mijn aanpak is steeds dezelfde: ik parkeer mijn camper rond 0900 uur aan de voet van de berg, aan de kant waar de renners later die dag omhoog zullen gaan; kleed mij om, neem de fiets en begin aan de klim. Maar je bent zeker niet de enige. Er zijn nog tientallen, nee honderden andere amateurfietsers bezig hetzelfde te doen, gezamenlijk zwoeg je naar boven, aangemoedigd door duizenden toeschouwers die zich al langs de route aan het opstellen zijn. Voorbij talloze campers die, in de vroege ochtend of de dagen daarvoor, een plekje langs de weg hebben veroverd. Het is een unieke gedeelde ervaring.
Hoe vroeg je ook begint, de Franse gendarmes blijven onvoorspelbaar. Op de Galibier houden zij, bij de autotunnel vlak onder de top, de fietsers opeens tegen – terwijl er nog tijd genoeg is om omhoog te rijden. Drie agenten versperren de weg. De fietsers aarzelen even, maar dan beginnen er een paar, met hun fiets aan de hand of op de schouder, over de sneeuwhellingen aan beide zijden van de weg de afsluiting voorbij te snellen – om even verderop de weg weer op te gaan en door te fietsen; al snel doen tientallen anderen hetzelfde. Tegen zo’n overmacht hebben de gendarmes het nakijken.
Op de Tourmalet laat een agent mij bij het eerste dorpje passeren; de volgende agent, enkele honderden meters verder, laat me door met de waarschuwing ‘wel aan de kant blijven fietsen’; de derde beveelt me af te stappen en te voet verder te gaan. Zodra ik uit het zicht ben stap ik weer op en pedaleer verder. Uiteindelijk word ik bij een haarspeldbocht definitief tegengehouden door drie onverbiddelijke gendarmes – maar een ervan komt even later naar mij toe en geeft mij het vaderlijk advies: ‘Maar als de renners gepasseerd zijn, moet je wel verder gaan naar de top. Anders krijg je daar later spijt van’. Ook de gendarme houdt van de koers!
Op de Col de la Bonette zie ik de gendarme figureren in een voor Nederlanders aparte scene. Ik heb de top op tijd bereikt, en terwijl ik sta te wachten zie ik Tom Dumoulin samen met nog iemand fietsend bovenkomen. Het duo wil meteen aan de afdaling naar de andere vallei beginnen maar wordt door een agent tegengehouden. ‘Maar ik heb een perskaart, die ligt in onze auto onderaan de afdaling, en we hebben haast, we hebben straks uitzending’, probeert Tom, maar de agent is onverbiddelijk. ‘Non, on ne peut pas passer!’
Ik sta ernaast en zeg tegen Tom’s in bruin wielershirt gestoken fietsvriend: ‘Ja, in Nederland kun je met de agenten in discussie gaan, maar hier heeft dat geen enkele zin’. Hij beaamt dat, en zegt ‘ik bemoei me er niet mee’. Ik vind het overigens heel beminnelijk van Dumoulin dat hij zich totaal niet beroept op zijn beroemdheid. Hij zegt niet ‘Weet U wel wie ik ben? Ik heb de Giro gewonnen en was twee keer tweede in de Tour’, maar maakt zich enkel een beetje boos zoals ieder ander dat zou doen.
Ik app een foto van het gebeuren naar het thuisfront en diezelfde avond stuurt een vriend een onverwachte reactie: ‘Hugo de Jonge was er ook!’ Ik had de man in het bruine wielershirt helemaal niet herkend, maar ik had staan praten met de (toenmalige) Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. In De Avondetappe van die avond vertellen Dumoulin en De Jonge smakelijk over hoe ze samen de Bonette hebben beklommen.
De volgende dag rijd ik de Bonette nogmaals over, maar nu met de camper, richting Isola 2000, de volgende finishplaats. De lange klim vergt heel wat schakelen, bij de steile haarspeldbochten moet je vaak terug naar de eerste versnelling en in de afdaling voortdurend remmen op de motor, maar het loont de moeite. De Bonette is de hoogste bergpas van Europa, met vele fantastische uitzichten.
Op de voorlaatste dag daal ik, samen met de Tourkaravaan, af naar Nice, de finishplaats voor deze Tour. Rijdend over de Promenade des Anglais, de beroemde zeeboulevard, zie ik een open parkeerplek, vlakbij waar de volgende dag de afsluitende tijdrit zal worden verreden. Dat lijkt me een goede plek, dus ik zet mijn camper daar neer. Dat blijkt veruit de slechtste beslissing van de hele reis: Nice is dat weekend overvol, het is uitgaansavond, en de hele nacht trekt een parade van rumoerige feestgangers en voorbijrazende auto’s vlak langs mijn camper. Het is zweterig benauwd, maar een raam of deur openzetten is geen optie. Van pure ellende besluit ik uiteindelijk met m’n slaapzak de weg over te steken en op het kiezelstrand te gaan ‘slapen’, maar bij het ochtendgloren ben ik geradbraakt. Tot overmaat van ramp blijkt die nacht ook nog mijn boodschappenfiets gestolen, terwijl hij toch naast de camper met een goed kabelslot aan een dikke lantaarnpaal vaststond.
Ik laat mijn plezier niet vergallen, fiets die ochtend nog een laatste keer een col op (Col de Vence, 896m), stort me in de feestdrukte van de Tour-finish, zie eindwinnaar Tadej Pogacar op het erepodium, en vlucht dan met de camper snel Nice uit voor een rustiger nacht in de heuvels boven de stad. Voor de terugreis neem ik drie dagen.
Eindstatistiek na 26 dagen: 5400km met de camper, 1045km op de fiets, 15,938 hoogtemeters geklommen op de fiets, 5 kilo afgevallen.