Foto A.S.O./Billy Ceusters
En dan ineens is het daar
Het voelt niet alleen als iets groots, het ís iets groots.
En dat weten we, omdat we het zelden meemaken.
We hadden er een paar, vroeger. Breukink, die een belofte werd en daarna een vraag. Boogerd, die op La Plagne voor even de hemel raakte. Gesink, die jarenlang het antwoord moest zijn, maar steeds op een andere vraag werd afgerekend.
Dumoulin, natuurlijk. Die in de regen op Arcalis won. Opluchting, de lach, geluk in de puurste vorm. Poels op de Mont Blanc. Een zeldzaam toeval, een toegift van de koersgoden.
Maar het zijn uitzonderingen. Afwijkingen van de regel die zegt dat Nederlanders de bergen op fietsen zoals een koelkast de trap op gedragen wordt: met veel moeite en weinig elegantie.
En nu is er Arensman; Geen vat met quotes voor op een koffiemok. Maar wel iemand die reed. Reed alsof hij iets wist wat wij nog niet wisten. Alsof hij onderweg was naar een plek waar wij al jaren niet meer durfden te hopen te komen.
Een solo van 35 kilometer. Schouders die als een metronoom heen en weer bewegen. Een renner, een berg, een plan, en de kracht om door te zetten wanneer het hoofd zegt: stop.
Dit zijn de dagen die blijven, omdat ze betekenis hadden.
Omdat er hoop was. Omdat de benen het hielden.
Omdat je als kijker, ergens onderweg, rechtop ging zitten en dacht: dit gaat echt gebeuren.
Thymen Arensman deed het.
Voor zichzelf, voor zijn ploeg,
en voor ons — de mensen die zich af en toe afvragen of het ooit nog gebeurt.
En dan op een dag als deze denken: ja.
Het kan dus toch.