Hoe de vandaag (21 augustus) jarige Erik Dekker net niet de Vlaamse Hoogmis won
Een man van het Vlaamse voorjaar is Erik Dekker niet. Pas als de letter ‘r’ uit de maand is verdwenen en de zon met het verstrijken van de dagen steeds iets hoger aan de hemel klimt om de gemiddelde middagtemperatuur te laten oplopen, gaat de geboren Drent beter rijden. Tenminste, in die veronderstelling verkeert hij zelf als het koersseizoen 2001 net is begonnen. Wie het tot dat moment bij elkaar gefietste palmares van Dekker bekijkt kan de renner uit de Rabobank-ploeg geen ongelijk geven.
Een aantal maanden eerder is de Nederlander doorgebroken door liefst drie Touretappes in een en dezelfde editie van de Franse ronde op zijn naam te schrijven. Daarna had hij onmiddellijk doorgepakt door ook de Clásica San Sebastián te winnen, evenals het eindklassement van de Ronde van Nederland. Ook de voornaamste prestaties van Dekker in de late jaren ’90 passen perfect in zijn zelfbeeld. Hij is een renner voor de zomermaanden, niet voor het voorjaar. En zeker niet voor de Noord-Europese koersen in de maanden maart en april.
Alleen al de gedachte aan de vaak koude en natte weersomstandigheden in met name Vlaanderen, doen de benen van Dekker aanvoelen alsof een pestkop er ’s nachts in zijn slaap stiekem een paar loden gewichten aan heeft gebonden. Als op zondag 8 april 2001 de 85ste editie van de Vlaamse Hoogmis op het punt van beginnen staat, koestert Dekker dan ook geen enkele ambitie. De Nederlander draagt weliswaar een startnummer dat eindigt op het cijfer ‘1’, kopman van de Rabo-ploeg voelt hij zich allerminst als het peloton op de Markt in Brugge samenklontert om het signaal dat het tijd is om te vertrekken af te wachten.
Bovendien heeft Dekker de Ronde van Vlaanderen pas een keer eerder uitgereden – in 1997 was hij anoniem 35ste geworden – dus het ligt voor de hand dat hij zich in dienst zal stellen van ploeggenoten als Steven de Jongh en Markus Zberg, die in het Vlaamse voorjaar uitstekend uit de voeten kunnen en van wie verwacht wordt dat ze zich zouden moeten kunnen meten met favorieten als Andrei Tchmil, Johan Museeuw, Michele Bartoli en regerend wereldkampioen Romāns Vainšteins. Het zal allemaal heel anders lopen. Iets meer dan zes uur na het vertrek vanuit Brugge leert Dekker meer over zichzelf dan in de acht en een half jaar die hij op dat moment al deel uitmaakt van het profpeloton, bij elkaar.
Bij het binnenrijden van aankomstplaats Meerbeke zit de Rabo-renner helemaal kapot. Duizenden minuscule en voor het menselijk oog onzichtbare duiveltjes lijken venijnig met hun drietandjes in de kuiten en bovenbenen van de Nederlander te prikken en met elke keer dat ze het huidoppervlak raken, kracht te vervangen door melkzuur. Het zorgt ervoor dat Dekker, in de stellige overtuiging dat de voorjaarsklassiekers op voorhand al niets voor hem zijn, er geen enkel vertrouwen in heeft dat hij kans maakt op de overwinning in de Ronde van Vlaanderen.
Dat hij nog deel uitmaakt van de acht man sterke kopgroep is hem sowieso al een raadsel. Met nog honderd kilometer te rijden was Dekker mee gesprongen met een kleine twee dozijn renners die, in het kielzog van de Belgische tempobeul Ludo Dierckxsens, voorop waren geraakt. De weg naar een topklassering plaveien voor Zberg, De Jongh of een andere Rabo-ploeggenoot, is dan nog altijd het plan van Dekker. De Nederlander voelt immers al snel bepaald niet de sterkste te zijn in de omvangrijke kopgroep. Desondanks blijft hij het gehele verdere koersverloop immer in de voorste gelederen.
Terwijl het aantal vluchters begint uit te dunnen en de samenstelling van het gezelschap, net als dat van de achtervolgers, bijna elke kilometer verandert, alsof iemand steeds pionnetjes verplaatst op een Mens-erger-je-niet!-bord, bevindt Dekker zich aan de voet van de Muur van Geraardsbergen, het is dan nog maar een kleine twintig kilometer tot aan de finish, nog altijd aan het front. Illusies maakt hij zich echter niet.
De onvermoeibaar ogende Dierckxsens blijft beulswerk verrichten, waardoor een achtervolgende groep met onder anderen Tchmil en Vainšteins er maar niet in slaagt het gaatje van nog geen honderdvijftig meter te overbruggen en de aansluiting te bewerkstelligen. In het kielzog van de kale Belg maken Max Sciandri, Rolf Sørensen en Gianluca Bortolami de sterkste indruk van het achttal koplopers. De drie overige en nog niet genoemde namen in het groepje zijn die van Chris Peers, Denis Zanette en Daniele Nardello.
Zodra op de Muur het tempo wordt opgevoerd, moet Dekker als eerste een gaatje laten, maar het denkbeeldige stuk elastiek tussen hem en zijn metgezellen breekt niet. Op de laatste scherprechter, de Bosberg, is dat evenmin het geval. In de korte afzink hervindt Dekker de aansluiting. Opnieuw. En op hangen en wurgen. Het zorgt ervoor dat de Raborenner in het laatste wiel de haakse rechterbocht naar de aankomstlijn in Meerbeke aansnijdt. Ondanks verwoede pogingen van zijn medevluchters, is niemand er in de slotfase in geslaagd weg te rijden. Een sprint met acht zal gaan beslissen over de 85ste Ronde van Vlaanderen.
In de laatste hectometers twijfelt Dekker of hij überhaupt nog wel mee zal sprinten. De vermoeidheid in zijn benen maakt dat hij al zeker een uur uitkijkt naar het moment dat hij zijn benen rust kan geven. Een warme douche, een massage. Zelden was het vooruitzicht aantrekkelijker. Precies op het moment dat die gedachten weer door het hoofd van de Nederlander flitsen, neemt een gevoel van ‘niets te verliezen’ ineens het commando over. Waarom niet toch mee sprinten?! Zien waar het schip strandt! Elke plek winst is een plaatsje hoger in de uitslag en het is toch maar mooi de Ronde van Vlaanderen.
Terwijl het gat ten opzichte van de renner voor hem in de kopgroep al bijna drie volle fietslengtes bedraagt, trekt Dekker zich in gang. Met iedere pedaalomwenteling begint hij meer snelheid te ontwikkelen en renners voor hem voorbij te steken. Alsof hij een scherp en warm mes is en zijn medevluchters gezamenlijk een pak boter. Dekker heeft al snel vijf van zijn zeven opponenten te pakken, maar de afstand tot de finish is nog maar enkele tientallen meters. Alleen Bortolami en Zanette hebben nog een fietslengte marge, maar de beide Italianen gaan zichtbaar minder snel vooruit dan de Nederlander. Die steekt Zanette net voor de streep voorbij en lijkt ‘in extremis’ ook Bortolami nog te verschalken. Of niet?! Nee, dus.
Een finishfoto moet er aan te pas komen om een definitief oordeel over de eindsprint in Meerbeke te kunnen vellen en dan wordt duidelijk dat de renner uit de Tacconi-ploeg zijn voorwiel net een fractie eerder over de aankomstlijn heeft geduwd dan de in sneltreinvaart opstomende Dekker. Centimeters scheelt het. Meer niet. De Nederlander was veruit de rapste van de koplopers, maar doordat hij zijn sprint met meters achterstand begon, legt hij het op de meet af tegen Bortolami. Dichter bij een grote klassieke zege zal Dekker nooit meer komen.
Datzelfde seizoen wint hij de Amstel Gold Race en in 2004 Parijs-Tours, maar die horen beide niet tot de vijf Monumenten. De Rabo-renner kan zich wel voor zijn kop slaan. Had hij maar meer vertrouwen gehad in zijn eigen kunnen in het voorjaar en zich gerealiseerd dat zijn medevluchters, net als hij, na bijna driehonderd kilometer fietsen door Vlaanderen als dooie pieren op de fiets zaten, dan had hij de Ronde van 2001 vast en zeker gewonnen.