Foto Harry Pot
Opdat we de vandaag (7 oktober) jarige Jean Forestier nog niet vergeten
De carrière van Jean Forestier bestaat vooral nog op vergeelde foto’s en in oude, eveneens gelig of zelfs lichtbruin uitgeslagen kranten, die door de kwaliteit van de in een grijs verleden gebruikte drukinkt nog altijd zichtbare sporen achterlaten op de vingers van degenen die ze, ergens diep in de krochten van een archiefkamer, doornemen. De tijd dat de Fransman zijn hoogtijdagen op het stalen ros beleefde is al lang vervlogen. Als Forestier zijn eerste profkoersen rijdt, moet de Britse Queen Elizabeth II nog gekroond worden en is er op de Nederlandse televisie nog nooit een voetbalwedstrijd live uitgezonden.
Het lijkt een eeuwigheid. Dat is het in werkelijkheid dan weer net niet. Sinds Forestier zijn profdebuut maakte gingen er namelijk niet honderd, maar 72 jaren voorbij. Het is 1953. De dan 22-jarige Lyonnais moet zijn weg zien te vinden in een peloton waar Fausto Coppi, Gino Bartali, Raphaël Géminiani, Hugo Koblet en Louison Bobet de dienst uit maken. Op het oog geen gemakkelijke klus, maar de bescheiden en de zichzelf liever op de achtergrond houdende Fransman slaagt er buitengewoon goed in.
Terwijl de wielerliefhebbers in zijn thuisland vooral Bobet, niet veel later Jacques Anquetil en in diens slipstream Raymond Poulidor omarmen als de grote nationale vedetten, fietst Forestier een palmares bij elkaar dat je met een gerust hart op posterformaat kunt laten afdrukken om thuis op een prominente plaats aan de muur te hangen. Wat de Fransman op dat moment, geheel vanzelfsprekend, nog niet weet is dat hij zich vele jaren later de oudste nog levende winnaar van zowel Parijs-Roubaix als de Ronde van Vlaanderen zal mogen noemen. De beide klassieke zeges van Forestier zijn te mooi om, zeven decennia later, niet nog eens op te rakelen.
Heel soms doet de intussen hoogbejaarde oud-renner dat oprakelen zelf nog wel eens, ten overstaan van een journalist die speciaal naar Lyon is afgereisd om Forestier nog eens te laten mijmeren over vroeger. Glunderend van trots doet de Fransman kond van het feit dat hij op een regenachtige aprilzondag in 1955 wegsprong uit een vierkoppige vluchtersgroep, die bij het ingaan van de finale van Parijs-Roubaix was ontstaan. Dat zijn drie metgezellen, Bernard Gauthier, Gilbert Scodeller en Jacques Dupont, hem op de hellende kasseienstrook bij Moncheaux niet konden volgen, is slechts een bijzaak in het relaas van Forestier.
Zichtbaar trotser wordt hij wanneer de namen van de renners die een verwoede achtervolging voerden, maar geen millimeter dichterbij kwamen, zijn mond verlaten. Forestier noemt ze alsof hij bij de bakker staat en een hele rits aan lekkernijen bestelt. Éclair, gâteaux en tarte tatin heten in dit geval Coppi, Bobet en Koblet. In gezelschap van Raymond Impanis trachten de drie voormalige Tourwinnaars de stug doortrappende Forestier bij te halen, maar die geeft hen geen schijn van kans. Op de steentjes van Mons-en-Pévèle loopt hij alleen maar verder uit. Pas als de Fransman al driekwart van het slotrondje op de wielerbaan in Roubaix heeft afgelegd en uitbundig naar het publiek op de tribune zwaait om victorie te kraaien, sturen de geklopten het velodroom op.
Precies 51 weken later is Forestier opnieuw de sterkste in een aansprekende klassieker. Tussen Gent en Wetteren troeft hij het voltallige eregilde van het Vlaamse wielrennen af in nota bene hun eigen ronde. De Fransman profiteert handig van de vele favorieten uit eigen land, die elkaar geen van allen het licht in de ogen gunnen en zelf de veertigste editie van de Vlaamse Hoogmis op hun naam willen schrijven. Nagenoeg de hele dag houdt Forestier zich koest en verschuilt zich achter Rik I en Rik II. Van Steenbergen en Van Looy zijn niet alleen met elkaar bezig, maar verijdelen eerst een solo-ontsnapping van Fred De Bruyne en als die klus geklaard is dienen ze om te kijken naar onder anderen Briek Schotte, Raymond Impanis en Stan Ockers, die stuk voor stuk als kapers op de lonkende goudkust kunnen worden beschouwd.
Forestier laat zich rustig meevoeren en slaat in de laatste paar honderd meter zijn slag. In de aankomststraat in Wettegem lanceert de Lyonnais een eindschot dat geen van de thuisrijders weet te beantwoorden. De chauvinistische Vlaamse wielerfans hebben de volgende dag niet alleen een kater van de vele pintjes die op de zondag van de Ronde zijn genuttigd. De meeste hoofdpijn wordt veroorzaakt door de uitslag van de koers. Er staan liefst negen Belgen in de top 10 van de Ronde van Vlaanderen van 1956, maar uitgerekend achter de nummer één staat een Frans vlaggetje en de naam Forestier.
Die zal een jaar later opnieuw van zich doen spreken. De, vele jaren later inmiddels aardig vergeelde, kranten die in de zomer van 1957 verschijnen, tonen veelvuldig de beeltenis van de renner uit Lyon. Bescheiden of niet, de land- en ploeggenoot van Jacques Anquetil, die dat jaar zijn eerste Tour wint, mag dan eigenlijk veel liever in de schaduw staan van zijn flamboyante kopman, de luitenant wordt zelf fraai vierde in de Franse ronde en neemt bovendien de groene trui van het puntenklassement mee naar huis. Het zijn prestaties die vele malen meer aandacht verdienen dan Jean Forestier, die veel liever buiten de schijnwerpers blijft, eigenlijk lief is.