Asturische pelgrimage
Asturië is een eigenzinnige provincie. Gelegen in het noorden van Spanje. Half verscholen achter het Cantabrische gebergte, met de fameuze Picos de Europa, waarachter zich de hoogvlakte van de Meseta opent, met ver weg als vooraanstaand landmark de hoofdstad Madrid.
Asturië is een typische regio. Allereerst vanwege de geschiedenis. Asturië is nooit veroverd door de moren. Don Pelayo hield ze tegen bij Covandonga. In Asturië begon de reconquista, eindigend of beter gezegd voltooid met de Val van Granada in 1492. Zeggen ze daarom daar: Asturias es España, lo demas es tierra conquistada. Als dank voor de verzetsdaad is Asturië getooid met het predicaat prinsdom (principado).
Ten tweede wordt er graag gekoerst. Dat blijkt uit de vele kampioenen die de regio heeft voortgebracht, en nog steeds voortbrengt. Laten we het daar eens over hebben.
Y la vida siguió
Como siguen las cosas que no tienen mucho sentido
(Joaquín Sabina, Donde habita el olvido)
Een zondag eind april. Die dag eindigt de Vuelta a Asturias. Een regionale etappekoers.
Op de erelijst vele bekende namen: Quintana 2x Carapaz 2x, Fortunato, de bergkoning in de Giro van 2025 won hier ook, en kijk eens aan, vorig jaar het Mexicaanse talent Del Toro. Ergens moet de legende toch beginnen. Hij laat de winst in de Giro 2025 gelijk een schot voor open doel aan zijn neus voorbijgaan.
Ook vind je hier legendes die eindigen: in 1996 won Miguel ‘El Rey’ Indurain hier één van zijn laatste koersen. Later dat jaar in de Vuelta a España draaide hij vlak voor de beklimming van de Lagos de Covadonga onverwacht af naar Hotel Capitán, in Cangas de Onís, hier niet ver vandaan.
De dag begint met een defilé voor de espoirs.
Kijk hier maar goed naar. Er zit er beslist een tussen die over pakweg 10 jaar gaat scoren.
Een paar uur later, aankomst van de grote mannen op de Calle Uría. Marc Soler wint afgetekend, gedecideerd, solerend zoals zijn naam belooft.
Een paar maanden later zal deze Marc zijn nuttige diensten aanbieden als adjudant voor Tadej Pogačar in de Tour.
Het wielrennen heet een aanraakbare sport te zijn. Na afloop fietst o.a Iván Garcia Cortina voorbij, de beau garçon uit het naburige Gijon, een régional de l’étape zogezegd. En ook Antonio Morgado, een week voordien nog Pogačars meesterknecht met negen levens in De Ronde. Ik roep “Antonio”. Een blik in mijn richting, dichterbij krijg je het niet. Een aai over de bol? Nee, afstand, respect, ook uit verlegenheid.
Op naar het museum. El Museo de Bellas Artes de Asturias. Daar zou iets heel bijzonders hangen. El Campeón, ik vind het niet. Navragen. Het schilderij is gewisseld voor iets anders. Het substituut voor El Campeón. Wat doen we hier mee?
Kennelijk is het portret van De Kampioen geen vaste trekpleister. Het depot ook niet toegankelijk. Waardeloos dit. Gelukkig hebben we het verhaal nog. Gloedvol vastgelegd door Ruurd Edens in tijdschrift De Muur, over de tragische geschiedenis van Manuel Soria vastgelegd door zijn oom, de schilder Nicolás Soria.
Voor het beeld van El Campeón kun je terecht op internet. Sorry, ik mag dat hier niet vastleggen. Eigendomsrechten, krijg je een proces aan je broek. Eigendom is diefstal, zei Proudhon al. Kijk zelf via: https://www.museobbaa.com/exposicion/campeon-1910-nicolas-soria/
Zo rol ik de rode loper uit voor de lezer. In een zetel naar de finish, hij hoeft zelf alleen nog het zegegebaar te maken. Ieder waant zich zo een beetje El Campeón.
Door naar een meer recente kampioen. Samuel Sanchéz, Olympisch wegkampioen in Beijing 2008, een volbloed ovetense.
Gelukkig moeilijk te verplaatsen naar een depot of een gemeentelijk archief.
De volgende dag ben ik op weg naar de grootste Asturische wielerkampioen tot op heden. Luister maar naar eens naar de podcast El Tarangu van het Audiocollectief Schik. Of lees het verhaal op Het Is Koers, El Tarangu. Ook verschenen in “Leven in de koers”, 2019.
De weg kronkelt licht stijgend naar boven. Niet iets om met camper of caravan te doen. De modale toerist heeft hier niets te zoeken.
Voor me zie ik Fuente staand op de pedalen naar boven dansen. Zittend in de bus wieg ik mee met zijn bewegingen. Hij ruikt de stal, bijna thuis. Maria Elena wacht op hem met een dampende fabada-soep.
De chauffeur claxonneert welwillend ter aanmoediging van deze fantoom.
Malse weilanden, akkerlanden, af en toe een kapelletje. In de verte zijgt het Cantabrisch massief achterover als een bevallige diva vergeefs wachtend op een sprankje zon, eventueel gepersonifieerd in de vorm van een opvolger van Fuente.
Fernando Alonso zou hier ook ergens moeten wonen. Maar ik ben niet geïnteresseerd in hem.
Siero, een gehucht. Ik heb een uur de tijd, alvorens de bus hier (localidad Vallín, bij een monument voor Alexander Fleming, omdat hier ooit complete families zijn overleden ten gevolge van tbc) weer klaar staat voor de terugreis naar de hoofdstad.
Ik loop naar het kerkhof, op intuïtie richting het kerkje van Siero, er loopt daar maar één weg, de weg naar vergiffenis en dood. Aan de linkerhand de muur van de begraafplaats, totdat ik bij een poort kom, die afgesloten is.
Precies waarvoor de empleada van het toeristenbureau in Oviedo mij al had gewaarschuwd. Geen telefoonnummer, het kerkje ook dicht. Ik probeer op zoek naar iets van resultaat een blik door het gietijzeren hek te werpen. Rijen met bovengronds gestapelde graven.
Ik draai me om, hier eindigt het bezoek, zo lijkt het.
Er komt een man mij tegemoet gelopen. De trui losjes over de schouder. Ik raad naar zijn gedachten. Wat doet deze man hier? Hij is niet van hier, dat weet ik, want in deze kleine gemeenschap ken ik iedereen.
“Buenos días.”
“Buenos días.”
“Estoy buscando la tumba de José Manuel Fuente.”
“Ah sí, El Tarangu.”
“Por desgracia, el cementerio está cerrado.”
“Sí, es por seguridad. Salvo por los días festivos. Pero hay vecinos aquí que disponen de una llave.”
“Ah, qué bien. ¿Y no sea usted?”
“Allí atras a la izquierda yo creo que ese tiene llave, ojalá esté en casa, vamos a intentarlo.”
De man heet ook José Manuel. Hij vertelt dat hij met de beroemde José Manuel hier op de lagere school heeft gezeten. Daar boven (en hij wijst naar rechts) woonde El Tarangu, Maria Elena woont er nog steeds.
We lopen verder, op zoek naar een sleutel. We hoeven niet aan te bellen. De deur staat half open.
“Tenemos suerte.”
José Manuel roept, misschien is de man werkzaam in de moestuin aan de overkant van de straat. Daar verschijnt de eveneens gedrongen man. De sleutel van de begraafplaats haalt ie uit een vaas in het halletje.
“Duw hem maar door de brievenbus als je klaar bent.”
Stilte heerst, kraaien ontbreken. José Manuel vergezelt mij. We lopen, zoeken en dolen wat, lukraak. Levenden op zoek naar een bestemming in het schimmenrijk. Hier liggen de visitekaartjes van de verscheidenen. “U kunt me bereiken op de eeuwige jachtvelden.”
Dan daar ineens, als we beiden al aanstalten maken om terug naar de uitgang te lopen, zie ik het, op ooghoogte.
Hier ligt José Manuel Fuente, in mijn blikveld dus. Met een vers bosje bloemen, van Maria Elena allicht. Dichterbij ben ik nooit bij hem geweest. Alsof hij zich slechts ter ruste heeft gelegd, op een stapelbed in een slaapzaal.
We zijn allemaal slechts met verlof van de dood, hoorde ik ooit iemand beweren.
En hoe vergaat het de auteur van dit geschrift zelve dan tijdens dit Asturisch verlof? Grijpt hij nog ergens naar het edele ros? Nee, helaas, de auteur is ditmaal slechts observant. Hij loerde wel verlekkerd naar al het snoepgoed in de padlock, achter de finish van die Asturische koers.
(Speciale aandacht voor de dame op de achtergrond met haar elegante pose. In dienst van Euskaltel? De ploeg waar de kleur oranje domineert.)
Kampioenen heb je in alle soorten en maten: toekomstige, huidige, verbeelde, geëerde en overledene.
Wie ben ik dan? Wat is mijn rol in dit pantheon? Niet die van actieve renner met licentie, niet die van vereeuwigd verdwenen renner op het doek, niet die van de gehemelde bergkoning, niet die van de man met het Olympisch palmares. Gewoon een liefhebber, van sport en land. En ik schrijf het op, dat is alles.
Koester de herinneringen, niet in beeld maar in het hoofd.
Dit is het land van Don Pelayo, van El Tarangu, al die kampioenen, en vooruit, ook van mezelf.
Bronnen:
- Eerdens Ruurd (2025), De kunst van het wielrennen. De Muur 87, pp.86-95
- Osselaar, Filip (2019), De man die doodging (vervolgens mosselen bestelde, de rekening vroeg en verdween). Borgerhoff & Lamberigts
- Peeters M (2019), Leven in de koers. Uitgave in eigen beheer
- Robledo, Víctor Manuel (2016), Tarangu: Vivir era atacar en cada cuesta. Artes Gráficas Cofás. Madrid