Tour de France 1994, 1e etappe
De mooie zomermiddag liep op zijn eind toen Jean-Paul van Poppel over zijn schouder gluurde. Tussen de lijven van zijn twee medevluchters door keek hij recht in de snuit van het snel naderende peloton, blauwgekleurd door de ploeg van Peter Post in hun Novemail-shirts.
Van Poppel had, net als Wilfried Nelissen vandaag, ook jarenlang zijn mannen in Touretappes op kop gezet om te kunnen sprinten voor de overwinning. Dat had hem in de Ronde van Frankrijk al acht dagzeges opgeleverd, waarvan vier in de editie van 1988, toen hij reed voor Superconfex van Jan Raas. Zes jaar later was de Tilburger, inmiddels op de loonlijst bij Festina, het spurten nog niet verleerd, maar de scherpte was er wat af. Eergisteren, een dag voor de proloog van de Tour de France van 1994, had hij al aangegeven niet meer mee te kunnen in het sprintgeweld van de Oezbeek Djamolidine Abdoesjaparov en Wilfried Nelissen, de geblokte Belg.
Van Poppel was een andere renner geworden. Een die de tijdritten steeds beter verteerde en niet meer op het eerste de beste klimmetje hoefde te lossen. Dat had hij vandaag laten zien tijdens de vlucht van een kleine 60 kilometer, samen met de Nederlander Rob Mulders van WordPerfect en Herman Frison, de Belgische veteraan van Lotto.
Bovenop Côte de Mons-en-Pévèle, een colletje van de vierde categorie, had Van Poppel de andere twee geklopt en vijf punten voor het bergklassement gepakt. Wat er vandaag ook nog zou gebeuren, de oud-winnaar van het groen mocht straks de eerste bolletjestrui van deze Tour aantrekken. Het moest niet gekker worden. Van Poppel glimlachte, knikte naar Frison en Mulders, met wie hij eerder een maximale voorsprong van twee minuten had opgebouwd, en rechtte zijn rug.
Even later, met Armentières in zicht, de finishplaats op die 3de juli van 1994, streek het vreemdelingenlegioen van Peter Post op de drie vluchters neer. In zijn 21e jaar als ploegleider/manager had de Amsterdammer vier Fransen, drie Belgen en twee Nederlanders op pad gestuurd. Het was geen topploeg, zeker niet in vergelijking met de renners die Post in de Raleigh- en Panasonic-jaren tot zijn beschikking had. Buiten gehoorafstand van zijn rijders noemde Post zijn ploeg zelfs ‘armoe troef ’.
Een echte ronderenner ontbrak. Miguel Indurain zou dit jaar in de jacht op zijn vierde Touroverwinning weinig te vrezen hebben van de mannen van Post. Natuurlijk, Charly Mottet en Ronan Pensec hadden zich allebei ooit tweemaal in de top tien van het eindklassement gereden, maar dat was lang geleden. Ze waren al een tijdje over hun hoogtepunt heen en dat gold eigenlijk ook voor Philippe Louviot en Guy Nulens. Voor dit viertal kon het weleens de laatste Tour zijn, net als voor Marc Sergeant en Bruno Cornillet. Helemaal als het hun baas niet zou lukken een nieuwe sponsor te vinden. Dan konden ook Gerrit de Vries, Patrick Jonker en Wilfried Nelissen op zoek naar een nieuwe ploeg.
Twee seizoenen geleden, in het laatste jaar van sponsor Panasonic, was Nelissen de ploeg van Post komen versterken. De talentvolle Belg, een voormalig metaalbewerker, had veel opties, maar hij koos voor Peter Post, omdat diens benadering hem aansprak. Een ploegleider die zei: ‘Zelfs als je problemen hebt met je vrouw, mag je bij me aankloppen,’ dat moest een goede zijn.
Door de successen die Nelissen in zijn eerste jaar bij de ploeg had geboekt, was het Post gelukt Histor als sponsor te strikken – in Franse wedstrijden prijkte de naam van dochteronderneming Novemail op het shirt. Maar dat tweejarige contract liep af. Dit seizoen had Post weer al zijn geld op Nelissen gezet, en de start was veelbelovend geweest. Net als een jaar eerder won Nelissen Omloop Het Volk, maar de dag erna kwakte hij ergens tussen Kuurne en Brussel op het wegdek en brak zijn sleutelbeen. Het herstel duurde langer dan verwacht, maar een week voor de Tour was hij, met hulp van ploeggenoot Marc Sergeant, kampioen van België geworden. Met zijn machtige spurts moest hij het voortbestaan van de ploeg redden, zoveel was duidelijk.
Bij het binnenrijden van Armentières zat Wilfried Nelissen al op centimeters van het achterwiel van meesterknecht Marc Sergeant. Daar ging niemand meer tussen komen. Op zulke momenten keek Nelissen niet meer voor zich. Hij vertrouwde dan volledig op Sergeant, zoals een blinde op zijn geleidehond.
Voor de kijkers thuis leek het werk van Sergeant nu pas te beginnen, maar de Belg was al dagen doende zijn landgenoot te prepareren voor de eerste sprint. Sergeant bleef de renner uit Belgisch Limburg maar voorhouden dat de aankomst in Noord- Frankrijk op diens lijf geschreven was. Dat niemand zo snel was als hij.
Mario Cipollini ontbrak door een ernstige val in de Vuelta en Frédéric Moncassin had zichzelf uitgeschakeld door na de ploegenpresentatie in Lille van het trappetje te vallen en een dubbele enkelbreuk op te lopen. Wie moest Nelissen nog bedreigen? Olaf Ludwig soms? Of Djamolidine Abdoesjaparov? Laurent Jalabert, Johan Museeuw, Fabiano Fontanelli? Die had Nelissen toch allemaal al meerdere keren verslagen? Vorig jaar nog in de Tour, toen hij in Vannes de allersterkste was en nadien drie dagen het geel had gedragen als eerste Belg sinds Eric Vanderaerden in 1985.
Sergeant voelde zich vaak meer psycholoog dan wielrenner. Kleuterjuf soms, als hij Nelissen of een andere sprinter tijdens de koers bij de les moest houden. Sergeant vond sprinters maar aparte kerels, losbollen, gezellige flierefluiters, die soms achteraan in het peloton wegdommelden en door hem op hun opdracht gewezen moesten worden. Nelissen was van nature ook een onbezorgde levensgenieter, een pallieter, die lang vond dat trainingsritjes van tien kilometer naar het huis van zijn vriendin afdoende waren. Onderweg stopte hij ook nog even bij de frituur.
Maar Nelissen had zijn leven gebeterd, en als de driehoek van de laatste kilometer in zicht kwam, zoals nu, dan hoefde hij helemaal niet meer aangespoord te worden. Die werkte op hem als een rode lap op een stier.
De twee renners van Post zaten goed gepositioneerd op plek vier en vijf. Op kop van het langgerekte peloton reden drie mannen van Telecom, sprinter Olaf Ludwig met twee gangmakers. Sergeant liet ze nog even begaan, hij zou het zo wel overnemen. Als de bochten zich zouden aandienen, reed hij liever zelf op kop.
Het was die ochtend druk geweest in Lille, waar de renners vertrokken waren voor de rit over 234 kilometer. De politie sprak over een miljoen toeschouwers. Zo druk was het in Armentières niet, maar ook hier stonden de mensen op duizend meter van de finish al rijendik achter de dranghekken. De agenten voor de afscheiding hielden hier nog ruim afstand van elkaar. Alles verliep ordentelijk in Armentières, die dag voor het eerst finishplaats in de Tour. In Rue de Dunkerque, de brede straat waar de eindstreep was getrokken, stonden veel meer agenten, zo om de tien meter. Christophe Gendron, een jongen van 25 uit La Rochelle, was een van hen. Hij diende als gardien de la paix bij de Compagnie Républicaine de Sécurité (CRS) 3. Lid van de oproerpolitie dus, een soort Mobiele Eenheid, gelegerd in Quincy-sous-Sénart, ten zuidoosten van Parijs.
Christophe had dat nog nooit gedaan, orde houden bij een wielerwedstrijd, maar hij vond het wel leuk. En hij had ook nog een prima positie, op slechts vijftig meter van de finishlijn. Soms moest hij zijn plek voor de reclameborden even verlaten om tegen kinderen te zeggen dat ze niet zo ver over de hekken moesten hangen, maar de sfeer was gemoedelijk. Christophe maakte af en toe een praatje met de mensen vlak achter hem, ze stonden er toch nog wel even.
Marc Sergeant keek even achterom. Hij zag Wilfried Nelissen in zijn zwart-geel-rode kampioenstrui kort volgen. De sprinter knikte naar hem. Abdoesjaparov zat in het wiel van Nelissen, en Fabiano Fontanelli van ZG Mobili daar weer vlak achter. Sergeant zag Laurent Jalabert niet, maar die zou zich vast en zeker ook wel ergens voorin ophouden. Die Fransman reed geweldig sterk dat jaar. In de Ronde van Spanje, die in het voorjaar was verreden, had hij maar liefst zeven etappes en de puntentrui gewonnen.
Jean-Paul van Poppel was een van de renners die zich daarover hadden verbaasd. Jalabert was eigenlijk helemaal geen sprinter, vond hij, daarvoor kwam hij snelheid tekort. De Fransman moest het hebben van macht, lef en het betere duw- en trekwerk, maar dit jaar had hij geleerd af te wachten. Van Poppel was benieuwd hoe Jaja – volkstaal voor een glas wijn, waar Jalabert niet vies van was – het in de Tour ging doen. Of hij ook Abdoesjaparov en Nelissen kon verslaan.
Voor Van Poppel was Wilfried Nelissen deze Tour de favoriet. Het was een lelijke sprinter, een stoemper net als Abdoe, maar zó verschrikkelijk sterk. En als geen ander kon hij op het allerlaatste moment nog uit een wiel duiken en zijn fiets als eerste over de streep duwen. Er was volgens Van Poppel niemand met zo’n aanzet als Nelissen.
Sergeant passeerde Olaf Ludwig en zijn helpers. Het ging nu verschrikkelijk hard door de straten van Armentières. De Belg fietste met zijn hoofd naar beneden en keek naar zijn verzet. Nee, bijschakelen kon niet meer en harder trappen ook niet. Als hij moest schatten, reden ze nu toch zeker zo hard als Chris Boardman de dag ervoor. Die had de proloog gewonnen met een nooit eerder vertoond recordgemiddelde van 55,152 kilometer per uur. Het was zijn eerste rit in zijn eerste Tour de France, die Engeland het eerste geel sinds Tom Simpson in 1962 opleverde.
Ach, misschien reden ze nu wel zestig, dacht Sergeant. Hij keek op van zijn stuur en zag in zijn ooghoeken het bord met 500 meter. Hij zou Nelissen nog door de voorlaatste bocht loodsen en dan moest de sprinter het verder zelf doen. Sergeant perste het laatste beetje sap uit zijn bovenbenen en stuurde rechts de bocht in.
Morgen deel 2.
Dit verhaal is afkomstig uit het boek Brigadier Kodak neemt een foto van Wiep Idzenga. Bestel dit boek bij bol.com!
- Wielrennen in Turkije is simpel… - 13/10/2023
- Welke anderen? WK in Leuven - 23/09/2021
- Een Ryck leven - 18/03/2017
Geef een reactie