Als de Ronde van Vlaanderen van 1974 een stripverhaal was geweest, had er tot aan de voorlaatste bladzijde in elk kader een donderwolk boven het hoofd van Cees Bal gehangen. Precies eenzelfde wolkje, soms vergezeld van een bliksem, eventueel een doodshoofdje of een rij tekens die volstrekt willekeurig lijkt te zijn gekozen tijdens het vullen van bijbehorende tekstballon, als Walt Disney miljoenen malen boven het hoofd van Donald Duck liet afbeelden wanneer de immer broekloze eend weer eens iets onnozels uithaalde. Of als Willy Vandersteen met veel zorg boven het op zes haren na kale hoofd van Lambik tekende, als de Vlaming ten zoveelsten male tegenslag op zijn fictieve levenspad ontmoette.

De aanleiding voor de zeer plaatselijke bewolking, die het grootste deel van Vlaanderens Mooiste met de tweedejaars prof uit Zeeland meebeweegt, ligt niet op de 256 kilometer lange route tussen Gent en Meerbeke, maar een flink stuk zuidelijker. Een afstand die ongeveer vijfmaal de lengte van de Ronde van Vlaanderen bedraagt. Met terugwerkende kracht zou gesteld kunnen worden dat de Vlaamse Hoogmis van 1974 niet begint op 31 maart van dat jaar in startplaats Gent, maar al zes dagen eerder in het Spaanse L’Hospitalet de Llobregat. Ofwel, met een iets mindere volle mond, simpelweg Hospitalet, het zuidwestelijke voorportaal van Barcelona. Daar staat het peloton op maandag 25 maart 1974 aan de start van de Catalaanse Week. Een inmiddels vergeten etappekoers, die na de editie van 2005 met stille trom van de internationale wielerkalender zal verdwijnen. Die aftocht in stilte komt mede doordat de grotere en meer aansprekende Ronde van Catalonië, jarenlang in september verreden, vanaf dat moment een half jaar naar voren wordt gehaald en de plaats inneemt van die andere etappekoers in dezelfde Spaanse regio. Door de wijziging valt het zelfs menig wielervolger amper op dat de Catalaanse Week niet meer verreden wordt.

Iets meer dan vijf uur nadat het peloton op de laatste maandag van maart in 1974 in Hospitalet is weggeschoten, passeert Cees Bal zegevierend de aankomstlijn op de Col de Caralps. De Zeeuw, uitkomend voor het Franse Gan-Mercier van ploegleider Louis Caput, was na ongeveer een derde van de 179 kilometer lange openingsetappe, in gezelschap van de Spanjaard Domingo Perurena, komen aansluiten bij twee vroege vluchters, de Fransman Bernard Labourdette en de Belg Jos de Schoenmaecker. Bal had zijn drie metgezellen al snel weer achter zich gelaten om solo koers te zetten naar de Caralps. De Pyreneeën-klim op de Spaans-Franse grens vormde geen enkel probleem voor de renner uit ‘biljartlaken’ Zeeland. Terwijl Bal de bloemen en zoenen van de ronde-missen gretig in ontvangst nam, rekenden de cijferaars voor dat de etappewinnaar tijdens de klim amper een seconde had verloren op een versplinterde groep favorieten, met als belangrijkste namen Eddy Merckx, Luis Ocaňa en Bals ploeggenoot en kopman bij Gan-Mercier Joop Zoetemelk. Die was aan het begin van het seizoen de gelederen komen versterken, nu Raymond Poulidor op het punt stond 38 jaar te worden en dus dicht bij het einde van zijn roemrijke carrière was gekomen. Ook tweedejaarsprof Gerrie Knetemann en meesterknecht Gerard Vianen waren in de winter overgestapt naar Gan-Mercier, waardoor het aantal Nederlanders in het Franse team was verviervoudigd ten opzichte van de jaren voordien.

Dankzij een aantal aansprekende resultaten in Nederlandse amateurwedstrijden en het lobbywerk van zijn, enkele jaren eerder als prof gestopte, provinciegenoot Jo de Roo kan Cees Bal in het najaar van 1972 zijn handtekening zetten onder een meerjarig contract bij Gan-Mercier, waar naast Poulidor op dat moment Cyril Guimard, Charly Grosskost en Barry Hoban de kopmannen zijn. Niet dat Bal alleen maar in hun dienst hoeft te rijden. Hij mag zelf zijn wedstrijdprogramma samenstellen en zal met name in kleinere wedstrijden voor eigen kans mogen gaan. Tenminste, dat verzekert hij de Zeeuwse pers kort voordat hij in Parijs-Tours zijn profdebuut maakt. Bal finisht zijn vuurdoop keurig in een groot peloton, waar Guimard en Hoban slechts kunnen sprinten om enkele ondankbare ereplaatsen, aangezien winnaar Noël Vantyghem en drie medevluchters niet tijdig zijn bijgehaald. In zijn eerste volwaardige profjaar doet Bal met name van zich spreken in de Dauphiné Libéré, waar hij de slotetappe op zijn naam schrijft.

De openingsetappe in de Catalaanse Week van 1974 is Bals tweede echte profzege, het winnen van een paar Vlaamse rondjes om de kerk en het eindklassement van de Étoile des Espoirs, een korte Franse rittenkoers waaraan alleen jonge profrenners mogen deelnemen, een jaar eerder, daargelaten. Dankzij zijn royale voorsprong van vijf minuten op directe concurrenten als Merckx en Ocaňa en met Zoetemelk als luxe ‘meesterknecht’ binnen de eigen Gan-Mercier-ploeg kan het bijna niet anders of er zal met het winnen van het eindklassement in de Catalaanse Week weldra een volgende profoverwinning bij komen. Met name Merckx blijkt nog niet in topvorm en kampt bovendien met de naweeën van een voorjaarsgriepje. Op de geaccidenteerde Noord-Spaanse wegen slagen hij en zijn Molteni-ploeggenoten er drie ritten lang niet of nauwelijks in om Bal het leven zuur te maken en ook maar iets van de opgelopen achterstand af te snoepen. Dat lukt Merckx wel enigszins in de voorlaatste etappe, een zestien kilometer lange tijdrit. Het feit dat ‘De Kannibaal’ de dagzege echter moet laten aan de Spanjaard José Casas onderstreept dat het vormpeil bij de Belg lang niet in orde is, slechts enkele dagen voor de Ronde van Vlaanderen. Bij het ingaan van de slotetappe van de Catalaanse Week, nog geen achtenveertig uur voor de Vlaamse Hoogmis, heeft Bal nog altijd zo’n vier minuten bonus op zijn naaste belagers. Als de Catalaanse Week een stripverhaal was, zou Cees Bal op dat moment Guus Geluk zijn. Tot zich in de slotrit een scenario ontwikkelt waar de makers en de kijkers van Wie Is De Mol? elk televisieseizoen alleen maar van kunnen dromen. Bals grootste rivaal blijkt zich namelijk binnen de eigen gelederen te bevinden en geen enkele vorm van genade te kennen met zijn ploeggenoot.

Al op de eerste van meerdere Pyreneeën-reuzen, die op weg naar de finish in Andorra moeten worden bedwongen, geeft Joop Zoetemelk het merendeel van het peloton het nakijken. Alleen erkende klassementsrenners als Merckx, Joaquim Agostinho en Pedro Torres kunnen het verschroeiende tempo van de Nederlander in eerste instantie nog volgen, maar ook zij moeten weldra passen. Op de afsluitende beklimming, tegen het decor van het stuwmeer van Engolasters, rijdt Zoetemelk zijn laatste concurrenten één voor één vakkundig de vernieling in. De meeste favorieten roepen dan al langer om hun moeder. Bal heeft eveneens in een eerder stadium zijn meerdere moeten erkennen in zijn kopman, die de kansen van zijn jongere ploeggenoot op het winnen van het eindklassement op niets ontziende wijze saboteert. Een lekke band, waardoor Bal kortstondig van zijn fiets moet, kan er dan ook nog wel bij. Al heeft die tegenslag een verwaarloosbare invloed op de uiteindelijke achterstand die Bal aan het einde van de etappe op Zoetemelk oploopt. Hergé, de geestelijk vader van Kuifje en Kapitein Haddock, zou ongetwijfeld een ballonnetje met de woorden ‘duizend bommen en granaten’ boven het hoofd van een van woede kokende Bal hebben geplaatst. Die komt pas meer dan zeven en een halve minuut na Zoetemelk als eenentwintigste in Andorra aan en zakt in het klassement terug naar een troosteloze vijfde plaats. Behalve zijn kopman gaan ook Merckx, Agostinho en de Spanjaard Lasa hem voorbij in de eindrangschikking.

Teleurgesteld reist Bal van Andorra naar Gent, om twee dagen na de mollenstreek van Zoetemelk in Vlaanderens Mooiste aan het vertrek te verschijnen. Doordat eerst per bus van Andorra naar Barcelona dient te worden gereden, waar vervolgens nog eens meerdere uren op het vliegtuig naar België moet worden gewacht, is dat op voorhand al geen aangename trip. De reis wordt door de aanwezigheid van Gerrie Knetemann niet bepaald lichter gemaakt. Integendeel. Elke keer als Zoetemelk door voorbijgangers wordt gefeliciteerd met zijn zege in de Catalaanse Week, voegt de getapte Amsterdammer er een smalend ‘vergeet Cees niet te condoleren’, aan toe. Aangekomen in Gent besluit Bal direct per fiets naar zijn ouderlijk huis in het Zeeuwse Kwadendamme te rijden om daar te overnachten. Niet zozeer om de frustratie uit zijn lichaam te fietsen of om nog wat extra trainingskilometers te maken, nee, hij weigert pertinent de nacht door te brengen binnen een straal van enkele tientallen meters van Zoetemelk. De mengeling van boosheid en adrenaline zou slapen in hetzelfde hotel als zulk een verrader, ook al ligt die een paar kamers verderop, simpelweg onmogelijk maken. Bal kiest voor de vertrouwde omgeving van zijn Zeeuwse thuis en kan bij zijn moeder bovendien nog eens even flink het hart luchten. De volgende ochtend keert hij terug naar Gent. Opnieuw op de fiets. Als vanzelfsprekend. Na eerst in alle vroegte met de allereerste boot de Schelde tussen Hoedekenskerke en Terneuzen te zijn overgestoken, net als de middag tevoren, maar nu in tegengestelde richting. Amper drie kwartier voor het startsein zal klinken voegt de Zeeuw zich te elfder ure bij zijn ploeggenoten om aan de 58ste editie van de Ronde van Vlaanderen te beginnen. Die verkeren tot die tijd in onzekerheid of Bal nog wel komt opdagen. Niet dat de renner ook maar een seconde over zijn deelname heeft getwijfeld. Juist niet. Hij is getergd. Tot in elke vezel van zijn lijf gebrand op revanche. Er is nog net genoeg tijd om zich in het blauwwitte tenue van Gan-Mercier te hijsen en een flinke biefstuk, in die dagen het gebruikelijke rennersvoer voor vertrek in grote koersen, naar binnen te proppen.

‘Ira’, oftewel wraak of woede, is niet de enige van de Zeven Hoofdzonden waar Cees Bal zich in de Vlaamse Hoogmis van 1974 schuldig aan maakt. De afgunst (‘Invidia’) ten aanzien van Zoetemelk en diens overwinning in Catalonië. De daardoor ontstane honger (‘Avaritia’) naar eigen succes. Het is Cees Bal door hetgeen hem overkomen is bepaald niet vreemd, als hij te midden van het peloton door Vlaanderen koerst. Even lijkt ook hoogmoed (‘Superbia’) hem ten deel te vallen, als hij relatief vroeg in de koers meerdere keren zijn neus aan het venster steekt. De adrenaline, die al anderhalve dag door zijn lichaam giert, maakt dat Bal zich nauwelijks kan bedwingen en soms onbezonnen achter wat vluchters aan springt.

In een eerder stadium heeft de Oude Kwaremont er weliswaar voor gezorgd dat een stuk of veertig renners zich definitief hebben afgescheiden van de anderen, meer heeft de nieuwste hindernis in Vlaanderens Mooiste niet weten te bewerkstelligen. De Oude Kwaremont, met een lengte van iets meer dan twee kilometer en een maximaal stijgingspercentage van 11%, dient in 1974 voor het eerst bedwongen te worden in de Ronde van Vlaanderen. In eerdere edities werd het peloton over de parallel gelegen Kwaremont omhoog gestuurd, maar sinds die in 1966 volledig geasfalteerd is en zo te eenvoudig is geworden voor een goed getraind peloton profs, is de wedstrijdleiding naarstig op zoek gegaan naar een alternatief. Dat werd in het najaar van 1973 gevonden in iets wat op dat moment hoogstens een boerenpad kan worden genoemd. Al is die benaming eigenlijk nog te veel eer voor de staat waarin de koersdirectie de Oude Kwaremont op dat moment aantreft. De gemeente Kluisbergen gaat echter razendsnel aan de slag met het begaanbaar maken en renoveren van de bonkige kasseien, waarna de Oude Kwaremont enkele maanden later direct mag debuteren in de Ronde van Vlaanderen. Sindsdien heeft de steile kasseiweg een vaste basisplaats in het parcours van de klassieker. Ook de Taaienberg zit in 1974 voor het eerst in de Ronde.

Het is dat de grootste kanshebbers op het winnen van de 58ste editie van de Ronde van Vlaanderen, onder wie Merckx, Eric Leman en Walter Godefroot als magneten op een koelkastdeur naar het achterwiel van Cees Bal worden gezogen als hij op de Muur van Geraardsbergen maar weer eens versnelt, anders was de Zeeuw wellicht al eerder weggesprongen. Nadat ploeggenoot Alain Santy, gadegeslagen door een aangename Vlaamse lentezon, op twintig kilometer van de finish een vergeefse poging heeft gewaagd te ontsnappen en de favorieten voornamelijk met elkaar bezig lijken te zijn, zet Bal onmiddellijk aan. Op een smaller stuk van het parcours wurmt hij zich handig langs Herman van Springel en Walter Godefroot, die het tempo aangeven, naar de kop van de voorste groep en trekt meteen stevig door. Achter hem wordt geaarzeld. Geen van de favorieten wil de kastanjes voor Merckx uit het vuur halen, terwijl die nog altijd niet de vorm heeft om de Ronde van Vlaanderen te kunnen winnen. Merckx is al blij dat hij tot in de finale mee kan. Cees Bal is de lachende derde. Twaalf kilometer bedraagt de afstand tot aan de verlossende aankomstlijn in Meerbeke. Een kwartier volle bak rijden. Vijftien minuten. Negenhonderd tellen, waarin alle woede, frustratie en adrenaline van de afgelopen achtenveertig uur samenkomen en een chemische reactie ontlokken in het lichaam van Bal. Het doet onvermoede krachten vrijkomen, als ware het een vulkaanuitbarsting. Of, om nog maar een metafoor te gebruiken die verwijst naar een stripverhaal, alsof druïde Panoramix hem zojuist een flesje van zijn befaamde toverdrank van maretak had aangereikt. Hetzelfde spul dat het Astérix in elk avontuur weer mogelijk maakt een volgend peloton Romeinen in de pan te hakken.

De slachtoffers van het ‘geweld’ zijn in dit geval geen Romeinen, maar Vlamingen. Niet Julius Caesar of Marcus Antonius, maar Verbeeck, Godefroot, Merckx, Leman, Demeyer, Sercu. Weldra bedraagt het tijdverschil met de groep favorieten vijftien seconden. Een voorsprong die Cees Bal in de slotkilometers niet meer prijs geeft. Sterker nog, hij loopt nog een handvol tellen verder uit. Terwijl de Zeeuw bij het ingaan van de laatste twee kilometer steeds meer gaat geloven in zijn bijzondere prestatie en met elke pedaalomwenteling meer zelfvertrouwen tankt, beginnen zijn concurrenten zich te realiseren dat ze een kostbare overwinning hebben laten glippen. Als Bal in de laatste meters zijn stuur loslaat om zijn bovenlijf te kunnen strekken en vervolgens met beide handen hoog boven het wel degelijk zichtbaar vermoeide hoofd de finishlijn passeert, moeten de geklopten zich in de achterhoede nog opmaken voor hun eindsprint om de ereplaatsen. De meest ondankbare van die plekken in de uitslag gaat naar Frans Verbeeck. De Melkboer van Wilsele – Verbeeck legt zelfs nog tijdens een deel van zijn profcarrière in de vroege ochtend trouw zijn melkronde af, zodat zijn klanten op tijd hun zuivel in huis hebben – klopt Walter Godefroot in de spurt om wie zich ‘the best of the rest’ mag noemen. Godefroot zal later trouwens op doping worden betrapt en wordt uit de uitslag geschrapt. Merckx komt als vierde over de meet. Later zal Verbeeck moeten concluderen dat hij nooit en te nimmer meer zo’n uitgelezen kans kreeg om de Ronde van Vlaanderen te winnen. In het volgende jaar zal Verbeeck nogmaals tweede worden, maar is dan op voorhand kansloos tegen een veel sterkere Eddy Merckx, die zijn vormpeil in het voorjaar van 1975 weer heeft hervonden.

In de interviews na afloop spreekt Joop Zoetemelk zijn bewondering uit voor zijn jonge ploeggenoot, al steekt hij tussen de regels door zijn eigen bijdrage aan de overwinning van Bal niet onder stoelen of banken. Samen met Santy en Poulidor had Zoetemelk immers de achtervolging op hun ontsnapte ploeggenoot lam gelegd en de koers zo in een beslissende houtgreep genomen. Niet dat dat vooraf zo besproken was. De gehele Ronde van Vlaanderen zit ‘de Catalaanse affaire’ Bal dusdanig dwars dat hij weigert voor of tijdens de koers ook maar een enkel woord met Zoetemelk te wisselen. Laatstgenoemde nuanceert tegenover Peter Ouwerkerk van Het Vrije Volk bovendien zijn hoogverraad in Noord-Spanje door te stellen dat Bal de Catalaanse Week uitsluitend reed ter voorbereiding op de Vlaamse ronde. Zoetemelk impliceert nog net niet dat hij, door het wegkapen van de welhaast zekere eindzege van Bal in Andorra, zijn ploeggenoot net dat laatste beetje extra scherpte had bezorgd om in Vlaanderen te kunnen toeslaan. Als ware hij Dreverhaven uit de klassieke roman Karakter van Bordewijk, die zijn zoon Katadreuffe stelselmatig tegenwerkt om hem zo te harden tegen de maatschappij en zijn karakter sterker te maken. Cees Bal zal het artikel in Het Vrije Volk schouderophalend hebben gelezen. Zijn wraak op Zoetemelk was immers een feit en bovenal, mierzoet. Desondanks zal een striptekenaar, die het gezicht van de renner tijdens het lezen van dat artikel zou moeten verbeelden, diens voorhoofd vermoedelijk stiekem hebben voorzien van een subtiele frons. Met daarboven een klein tekstwolkje, gevuld met een stuk of wat vraagtekens.

 

Bronnen/beeld:

 

https://nos.nl/artikel/2165985-cees-bal-22-jaar-en-koning-van-vlaanderen.html

Vincent de Lijser