And I knew if I had my chance,
That I could make those people dance,
And maybe they’d be happy for a while.
Don Maclean – American Pie
Van de honderdeenenzeventig renners die op 10 juli 2000 in Dax naar het grauwe wolkendek kijken, zijn er drie die de leeftijd van vijfendertig niet zullen halen. Ook de drie renners die na een uitgeregende tocht over Marie Blanque, Aubisque, Soulor en Hautacam op het podium staan, zullen vrijwel alles verliezen waar ze als renner ooit voor gevochten hebben. Later. Als symbool voor het wielrennen uit die jaren. Alles moet weg, de maskers als laatste.
Maar dat zijn zorgen voor nadien.
De eerste zorgen gaan naar het zorgenkind par excellence, de flamboyante Bimbo d’Oro, de steeds in nevels geklede wonderboy van het Belgische wielrennen. VDB. Frank Vandenbroucke. De renner die zijn vleugels verbrandde telkens wanneer hij zich verhief boven de mistige wolkenvelden die zijn rennerschap omhulden. Believers en non-believers zijn de rode draad doorheen zijn carrière. Ook op het moment waarop VDB op die 10e juli in hotel Alba in Lourdes reeds zijn koffers inpakt om de Tour te verlaten, geloven mensen dat hij nog in koers is. Onder hen ploegdokter Jean-Jacques Menuet van Cofidis. “Hij zit nog op de fiets.” Een motard signaleert God, in de groep van Zabel.
De allerkleinste grootste aller tijden
Zo zal het blijven, een wielerleven lang. Tot de oktoberdag in 2009 waarop de journaals aanvangen met de gortdroge mededeling dat hij dood is. Dat Hij dood is. Gestorven in een Senegalese achterkamer. En zelfs dan, zelfs nu. Frankieboys geloven dat hij nog steeds op de fiets zit, vier jaar na zijn overlijden. Klaar om te winnen. Wereldkampioenschap, Tour, Belcanto Classic desnoods. Maar winnen zal hij. Zieltogend. De allerkleinste grootste aller tijden.
In werkelijkheid stapt hij die dag af op twee kilometer van de top van de Col de Marie Blanque, de eerste beklimming van de dag. De eerste echte beklimming van deze Tour, overigens. Ruim negen kilometer aan zeven procent. Die haalt hij niet: tendinitis, linkerknie. Een oud zeer. En meteen is de vraag beantwoord die hij zich daags voordien nog stelde in verschillende media: klassement of etappezege? Het wordt niets, zoals het bij VDB zo vaak niets wordt in het vroegere en verdere verloop van zijn carrière.
Vandenbroucke heeft er op dat moment, vijfentwintig jaar oud, al enkele turbulente wielerjaren opzitten. Gevlogen, gevallen, beschuldigd, geschorst. Bejubeld. In het hart van de wielerliefhebber is steeds een kamer gereserveerd voor VDB. En we vergeven hem veel. Alles. Grootspraak, doping, dronken rijden, zelfmoordpogingen, geweld tegen zijn bloedmooie echtgenote Sarah, drugs: niets dat in ons hartenkamertje niet onder de mat geveegd kan worden. In de hoek blinkt zijn schrijn, onder het bed schuilen de spoken.
Donkere regenwolken
En altijd gaat hij gehuld in zijn nevels, omringd door schimmige figuren zoals Bernard Sainz, de beruchte docteur Mabuse. Een dokter die geen dokter is. Meer goeroe dan geneesheer. Als VDB onder diens auspiciën al iets wordt, is het wel de meest flamboyante filosoof van het postmodernisme. VDB in zijn biografie:
“Ik kijk graag naar de zee. Ik kijk ernaar met dezelfde ogen die ooit glunderden vanop een wereldbekerpodium, met dezelfde blik die ooit weerkaatste in de glans van een jachtgeweer, in de spiegel van een visvijver, ogen waarvan het licht bijna uitging.”
Kan geen Sartre tegenop. En wat is tenslotte die mislukte Tour van 2000 in een mislukt wielerleven? Niet eens een kantelmoment. Wie kantelmomenten zoekt in de carrière van VDB wordt misselijker dan een hond op een op hol geslagen kermisattractie.
Het Tourjournaal van de Vlaamse openbare omroep vat VDB op de avond van 10 juli samen in een reportage. Doelloos ploetert hij over het wegdek van de Marie Blanque op de tonen van I see a darkness van Bonnie ‘Prince’ Billy. En stapt dan af, onder donkere regenwolken. “And I hope that someday, buddy, we’ll have peace in our lives.” Niemand kan echter de rust in het leven van VDB doen terugkeren. Nooit. Ook niet Nico Mattan, eeuwige vriend, eeuwig ondergewaardeerde knecht van God.
Elvis op wielen
Nico Mattan rijdt een van zijn sterkste ritten ooit op 10 juli 2000. Zijn rituitslag, 22e op ruim zeven minuten, doet andere dingen vermoeden, maar Mattan rijdt die dag voortdurend in de aanval. In navolging van ontsnappingskoning Jacky Durand kiest hij met de latere Baskische ritwinnaar Javier Otxoa na vijftig kilometer het hazenpad voor een monsterontsnapping. Op het moment dat zijn kopman afstapt, rijdt Mattan een slordig kwartier voor het peloton. Vdb zit daar nog een stuk achter. Alleen, zoals hij zovele wielerdagen zal slijten. Als een einzelgänger in de vele teams die hij verslijt, in de vele koersen die hij rijdt en de vele koersen die hij niet rijdt. Hier en daar een opflakkering. Nieuwe hoop op wat eigenlijk niet meer mogelijk is. Tot het op is. En zelfs nog even daarna.
VDB. De wielergod die duizend doden stierf maar altijd blijft leven. Elvis op wielen. Hij die zijn volk leerde dansen. “Dansen, dansen en nog eens dansen,” met de slotwoorden van de als vingerwijzing verpakte ode die wielerjournalist Karl Vannieuwkerke plaatste bij een rennersbestaan dat verloren was voor het goed en wel begon, die lentedag op La Redoute. Slotakkoord, in mineur.
Een hoopje mens
Maar opnieuw naar de koers. Otxoa laat zijn metgezellen achter op de Marie Blanque, Mattan komt in de afdaling terug. Op de Aubisque worden ze opnieuw gescheiden. Vijftig meter is voldoende om elkaar niet meer te zien in het rotweer boven in de Pyreneeën. Als tweede in koers rijdt Mattan door de wolken in het Cirque du Litor, over de Soulor naar de voet van Hautacam. Achter hem wemelt, wriemelt en wringt het. De favorieten zetten zich klaar om hun rol op te nemen. Otxoa heeft tien minuten aan de voet van Hautacam. Zelfs een ontketende Lance Armstrong houdt de Bask, na een aanval van 155 kilometer waarvan bijna de helft solo, door gure en barre weersomstandigheden, niet van zijn grootste overwinning af.
Nu ja, grootste. Wat is in het wielerleven van Otxoa de grootste overwinning? Die komt pas na de ritzege in de Tour en hij boekt die niet op Lance Armstrong maar op een grotere demon: de dood. En ook op zichzelf. Op 15 februari 2001 worden de tweelingbroers Ricardo en Javier Otxoa tijdens een training van de weg gemaaid. De Kelme-formatie verliest in een klap twee renners. Ricardo sterft ter plaatse. Wanneer hij twee dagen later ten grave wordt gedragen, vecht Javier, ritwinnaar op Hautacam, nog steeds voor zijn leven.
Zowat alles in het lichaam van Otxoa is gebroken. Stuk. Zijn ploegleider Vicente Belda zegt na een bezoek in het hospitaal dat hij een dode zag liggen. De hoog opgeschoten Bask blijft wekenlang in een coma. Hij weegt nog negenenveertig kilo, machines houden het wegterende lichaam in leven. Dokters adviseren zijn ouders de stekker uit te trekken. Zij weigeren. En het ondenkbare gebeurt. Een week later opent het hoopje mens dat overblijft van de Baskische klimmer zijn ogen. En wordt wakker in een nieuwe wereld.
Eeuwige bezemwagen
Niets. Dat is zo ongeveer wat Otxoa nog kan wanneer hij in de zomer van 2001 uit het hospitaal wordt ontslagen. Lance Armstrong legt de laatste hand aan zijn voorbereidingen voor een derde Tourwinst. Javier Otxoa durft van de fiets niet meer dromen, hoewel hij lichamelijk en geestelijk opnieuw in de kindertijd geworpen is, en kinderen dromers bij uitstek zijn. Zijn spraak is moeizaam, zijn redeneervermogen aangetast. Hij zit in een rolstoel, mensen die opgeleid zijn om dit te weten achten de kans dat hij ooit nog zal lopen klein. Laat staan fietsen.
Maar toch. Opnieuw fietsen, dat is zijn droom. Zijn plan zelfs, dat hij negen maanden na zijn ongeval ontvouwt tijdens een persconferentie. In het profpeloton als dat kan, in competities voor andersvaliden als het moet. En zo staat hij aan de start, zij het symbolisch, van de afscheidswedstrijd van die andere Spanjaard Abraham Olano, minder dan twee jaar na het ongeval. Het peloton escorteert Otxoa op het circuit van Valencia. Het is ook zijn afscheid van het profpeloton en zijn intrede in de topsport voor andersvaliden. Zijn pijlen zijn gericht op het goud in Athene. Otxoa schiet raak. Javier Otxoa wordt Paralympisch kampioen op de weg, vier jaar later wint hij de tijdrit. De man die de man die kanker overwon overwon overwint zichzelf en is opnieuw renner.
Javier Otxoa houdt op 10 juli 2000 42 seconden over op die tweede, de man die kanker overwon, de Texaan Lance Armstrong, naargelang de bron nul à zeven keer winnaar van de Tour. De basis voor de tweede Tourzege legt hij daar, op de flanken van Hautacam, waar hij zijn tegenstanders op een hoopje rijdt. Onder hen een zwalpende Marco Pantani die ruim vijf minuten aan de broek krijgt. “Deze Armstrong is van een andere planeet,” verklaarde de Italiaan na de rit. Een andere wereld die Pantani op en naast de fiets vaak verkende maar waarin hij verloren zou blijven lopen. De Piraat, een man die weet wat verliezen is, leerde het peloton dat een zwart gat altijd nog dieper en nog zwarter kan. Pantani was, net als VDB, 34 jaar oud toen hij de Eeuwige Bezemwagen inkroop. En dat kruipen mag in beider gevallen letterlijk genomen worden.
IJle hoogten, diepe dalen
In het zog van een ontketende Armstrong, honderdvijftien pedaalomwentelingen per minuut alstublieft, blijft een renner langer hangen dan de andere. José Maria Jiménez. El Chava. Held van de Spaanse natie, verhoopte opvolger van Miguel Indurain als Spaanse Rondeheerser en een jaar eerder de eerste winnaar op de onmogelijke Alto de Angliru tijdens de Vuelta. Man van ijle hoogten, fysiek en mentaal. Diepe dalen, dat ook. Jiménez is niet de standvastige man voor het klassement maar de wisselvallige, gevleugelde klimmer die zo gemakkelijk de harten van het wielerpubliek steelt.
Driemaal kroont hij zich tot bergkoning in Spanje, pikt ritten mee, maar de grote verwachtingen kan hij nooit inlossen. Om de hoek loeren alcohol, drugs en depressies. Er volgen behandelingen maar geen beterschap. Wanneer Jiménez op Sinterklaasdag 2003, in wat in de media omschreven wordt als verdachte omstandigheden, sterft aan hartfalen in het psychiatrisch hospitaal waar hij dan verblijft, is hij tweeëndertig jaar oud. Twee maanden later volgt zijn generatiegenoot Pantani, nog vijf jaren later het jongere broertje Vandenbroucke.
Hoge verwachtingen, wisselvallige prestaties en de onvoorwaardelijke liefde van het publiek zijn wat Vandenbroucke, Pantani en Jiménez bindt. Verslavingen, depressies en een vroege dood in nooit volledig opgehelderde omstandigheden eveneens. Daar liggen ze. Drie dansers op wier grafsteen twee jaartallen staan die onvoldoende verschil kennen, maar dat maakt niet uit want het wielrennen was, is en zal niet mathematisch zijn. De helden van het wielrennen, zij verdwalen in de mist van het prachtige Cirque du Litor, tussen Aubisque en Soulor, ze scheuren langs de afgrond tot ze op een dag niet meer opdoemen uit de wolken.
Ik wou dat het warmer kon klinken
al moet ik dan bloeden misschien
zoals in hun kooien de vinken
die blind zijn en zingen van zien
van welk verdriet
zing ik een lied
Van Esbroeck & Masondo – Lied van welk verdriet
Een uitgebreide samenvatting van de rit Dax-Hautacam (Spaanse verslaggeving) vind je hier.
- De grootste niet-winnaar uit het peloton - 13/09/2016
- Duizenden kilometers op kop - 29/06/2016
- Een biljartvlakke rit - 28/06/2016
Mooie combi van Allerheiligen en Allerzielen.
En de hoop overleeft.