Of beter: naast Lance.
Lance en Johan, Johan en Lance. Van 1998 tot 2010 vormen ze een onafscheidelijk, onwaarschijnlijk succesvol duo. Waar Lance is, is Johan. Op de achtergrond, onopvallend, stiekem bijna. Maar hij is er, altijd en overal. Waar Lance spreekt, spreekt hij over Johan. Vol bewondering, vanzelfsprekend. En het belangrijkst: wint Lance, dan wint ook Johan. De ideale tweede man.
Laten we niet vergeten dat Bruyneel zelf een meer dan verdienstelijk renner was. Geen winnaar, verre van zelfs. Maar toch: een klasbak. Type mooie renner. Jongensachtig uiterlijk, engelengezicht. Immer goed gesoigneerd. Spierwitte sokken op glimmend gladde bruine beentjes. En om de strak geföhnde haren een fluorescerende haarband.
Had hij mogen kiezen, dan was Johan als Italiaan geboren.
Maar Johan is geen Italiaan. Hij is een Vlaming uit Izegem die een groot deel van z’n carrière in Spanje rijdt. Voor Once, de ploeg met de hysterische outfits en dito ploegleider. Gekke Manolo Saiz. Het is een ploeg die sierlijke Johan op het lijf geschreven is. Veel renners met de oogstrelende zit die klasse verraadt. Flyers zogezegd. Olano, Breukink, Zarrabeitia, Mauri, Zülle, Jalabert: net als Johan Bruyneel prima coureurs. Maar ook een beetje saai. Rustig, evenwichtig. Ideale schoonzoons.
Jongens van ‘net niet’.
Heeft dat stempel hem dwars gezeten?
In de nadagen van zijn loopbaan fietst Bruyneel nog twee seizoenen voor Rabobank, als wegkapitein. De eerste carrièreschreden als manager? Goed denkbaar. Zeker is dat Johan in de Tour van 1996 als Rabobank-renner in de afdaling van de Cormet de Roselend het ravijn induikt. Voor het oog van de camera zeilt hij over de vangrail. Hij valt diep. Heel diep. Maar zit een minuutje later alweer op zijn fiets.
Sierlijke Johan is ook een harde. Snoeihard. Voor zichzelf nu nog.
Als renner wint Bruyneel niet erg veel. Maar als het raak is, dan is het goed raak. Neem de tweede etappe in de Tour van 1995. Dwars door de Ardennen gaat het, over het LBL-parkoers in grote lijnen. Die dag is hij de enige die een ontketende Indurain kan bijbenen. Mooie beelden zijn het: de Grote Zwijger die stoïcijns de enorme molen ronddraait. Gebeeldhouwde kop in de wind. In zijn kielzog de ranke Bruyneel, die nooit overneemt, maar wel de armen in de lucht mag steken in Luik.
Een fraai staaltje koerstactiek. Intelligent, gewiekst, leep. Overleven en winnen. Dat is de koers. Een knappe fysieke prestatie ook van Bruyneel, dat zeker. Maar toch weer: in de schaduw van een echte kampioen.
Net niet.
Nóg niet.
Eind 1998 stopt Johan Bruyneel als renner. Hij maakt nog net mee hoe ex-kankerpatiënt Lance Armstrong naar een vierde plek in de Vuelta rijdt. De wederopstanding van de Amerikaan prikkelt hem, zeker als hij verneemt dat Lance plannen heeft om een nieuwe ploeg te beginnen. Na de Vuelta stuurt Bruyneel Armstrong een mail. Boodschap: wie direct na z’n comeback meespeelt in de Vuelta, kan de Tour winnen. Dat bericht valt bij de immer eerzuchtige Lance in goede aarde. Hij vraagt Bruyneel als manager van zijn nieuwe US Postal-equipe.
Die winter raken Johan en Lance meer en meer overtuigd van de haalbaarheid van hun plan. Alles wat nodig is, is een geoliede ploeg, keihard trainen, een minutieuze voorbereiding, een stevige portie discipline, én vechtlust. Van dat laatste heeft Lance genoeg. En oké, er zijn wat verboden vruchten nodig. Maar daar schrikt Johan ook niet van. Hij is groot geworden in de ondoorzichtige Spaanse wielercultuur; de passie en de furie van mentor Saiz doen de rest.
Lance is de juiste man op de juiste plek en op het juiste tijdstip voor Bruyneel. Als hij Het Project ‘Lance’ goed aanpakt, kan hij zijn talent als man-op-de-achtergrond volop benutten. En belangrijker: eindelijk eens écht gaan winnen.
Van ‘net niet’ naar ‘wel’.
Heel erg wel.
Manager Johan is een harde. Snoeihard. Voor anderen vooral, nu. Hij stelt een ploeg samen. Een ploeg vol trouwe adjudanten. Ja-knikkers, domme hardrijders of ambitieuze jongeren. Kerels die bibberend buigen voor Bad Cop Lance en denken dat Good Cop Johan het beste met ze voor heeft.
Steeds vaker staat Johans babyface op onweer. De vrolijke lach van vroeger, met de guitige voortandjes en de twinkeloogjes, is verdwenen. Wat rest is een zelfvoldane grijns op het pafferige gelaat. ‘we might as well win’, heet het boek dat hij met Lance uitbrengt. Er had beter kunnen staan: we must win, at all costs. De herinnering aan boyish Johan, de net-niet-winnaar en ideale schoonzoon, vervaagt. Hij heeft z’n buit binnen.
Dan, in 2012, valt Lance, en Johan valt mee. Diep, heel diep. Dieper nog dan in 1996. Maar Bruyneel is nog steeds een harde. Snoeihard. Hij komt terug. Eerst met een boek, in 2013 naar het schijnt. Riri’s Ma vérité zal erbij in het niet vallen. En daarna? Excuses, tranen en gladde praatjes op tv – niet bij Oprah maar bij Karl, Ivo of Mart. Verschil moet er zijn. Maar toch: de oplagecijfers zullen naar grote hoogten stijgen.
Slimme, gewiekste, lepe Johan overleeft. Vrees ik. Net als toen in Luik, in 1995.
Dat is nu eenmaal de koers.
- Hersenschudding - 01/09/2022
- Lijst van dingen die ik de komende 15 jaar kan doen in de maand juli - 03/07/2021
- Echte mannen knuffelen - 01/07/2021