Tegen beter weten in twijfelt Stefano Giuliani een fractie van een seconde aan zijn eigen verstandelijke vermogens. Een mengeling van vermoeidheid en zuurstofschuld heeft de bovenkamer van de Italiaan weliswaar in een lichte nevel gehuld, maar de renner van de GIS-ploeg kan nog altijd helder genoeg denken om zich te realiseren dat zijn medevluchter, de renner die nu nog in zijn wiel zit maar weldra weer voorbij zal komen denderen om het tempo maar weer eens wat op te schroeven, onmogelijk Fausto Coppi kan zijn. ‘Il Campionissimo’, vijfvoudig winnaar van de Giro, tweemaal van de Tour, is al een kwart eeuw niet meer op Aarde. De man die Giuliani aflost had zomaar een zoon van de betreurde Fausto kunnen zijn. Dezelfde gelaatstrekken. Net zo’n karakteristieke neus. Postuur, houding op de fiets; de gelijkenis is op vele fronten treffend. Een beetje eng zelfs. Alsof het Opperwezen de wielerwereld eens even goed in de maling had willen nemen en een replica van een van de grootste kampioenen op de fiets heeft gezonden. Van reïncarnatie kan echter geen sprake zijn, de Coppi-lookalike en ‘de echte’ hebben welgeteld honderddertig dagen gelijktijdig geleefd. De één een baby, de ander in de laatste fase van zijn leven, dat door malaria al na vier decennia abrupt ten einde kwam. Terwijl de benen van Stefano Giuliani met elke pedaalomwenteling meer verzuren en de afstand tussen zijn voorwiel en het achterwiel van zijn metgezel steeds iets groter begint te worden, realiseert de Italiaan zich dat, hoewel de renner voor hem niet Fausto Coppi is, hij ‘Coppino’ vandaag niet zal kunnen verslaan. Enkele minuten later schrijft de ‘kleine Coppi’ in aankomstplaats Gran Sasso zijn eerste grote overwinning als profrenner op zijn naam: de veertiende etappe in de Giro van 1985. Terwijl de opgeslokte Giuliani in de buik van een omvangrijke groep met alle favorieten over de finish bolt, valt de etappewinnaar overmand door vreugde in de armen van zijn verzorgers. Kippenvel neemt bezit van zijn beide armen als de speaker het woord ‘vincitore’ en zijn naam, Franco Chioccioli, in een zin uitspreekt. Wat niemand dan nog kan vermoeden is dat de ‘kleine Coppi’ de Giro zes jaar later volledig naar zijn hand zal zetten, als ware hij Fausto in hoogst eigen persoon en dan ook nog eens in zijn aller beste dagen.

Niet dat Franco Chioccioli bij de start van de 74ste Giro d’Italia tot de favorieten behoort. Met Greg Lemond, Laurent Fignon en Pedro Delgado staan er op de laatste zondag van mei 1991 drie voormalig Tourwinnaars op Sardinië aan het vertrek. Ook Marino Lejarreta, Marco Giovannetti en Gianni Bugno hebben elk al een grote ronde op hun erelijst staan. Laatstgenoemde is niet alleen de titelverdediger, maar in de ogen van de meeste kenners ook de topfavoriet. Bugno’s voornaamste uitdager lijkt op voorhand Claudio Chiappucci, die in het seizoen voordien verrassend als tweede is geëindigd in de Tour de France, waar hij pas op de voorlaatste dag moest buigen voor Lemond. Chioccioli is niet meer dan een outsider. De Italiaan hoort, net als bijvoorbeeld Éric Boyer, Federico Echave en Vladimir Poelnikov, tot de zogenaamde ‘dark horses’. Als alles drie weken lang mee zit, zou een van hen zomaar naar de onderste van de drie treden op het erepodium kunnen galopperen. De ‘kleine Coppi’ heeft al vijf keer top 10 gereden in de eindrangschikking van de Giro, won in 1983 het jongerenklassement en wist tot en met 1990 al driemaal een ritzege te boeken in de ronde van zijn thuisland. Maar favoriet voor de eindzege? Nee, dat wordt voorafgaand aan de Giro van 1991 niet in Chioccioli gezien. Niet in de laatste plaats omdat de Italiaan diezelfde zomer zijn 32ste verjaardag zal vieren en er bijna een decennium als beroepsrenner op heeft zitten. Dat laatste is op zich al een fraaie prestatie te noemen, als je Chioccioli’s voorgeschiedenis kent.

Zijn oude maatjes bij de plaatselijke wielerclub in het Toscaanse Castelfranco di Sopra – inderdaad, de ‘kleine Coppi’ komt uitgerekend uit de streek van Fausto’s aartsrivaal Gino Bartali – hadden geenszins verwacht dat de jonge Franco het ooit tot beroepsrenner zou schoppen. Sterker, zijn eerste jeugdtrainer stuurde hem weg. Niet sterk genoeg, te fragiele lichaamsbouw. Het waren nog de mildere punten van kritiek die Chioccioli als jongen om zijn oren kreeg. Als een deelnemer aan een talentenjacht, die door een genadeloze en sensatiebeluste jury de deur wordt gewezen, droop de jeugdige renner af. Om de afgang nog wat dramatischer te maken, dient aangetekend te worden dat de club naar verluidt zo omhoog zat om nieuwe leden dat elk aspirant-jeugdlid een racefiets cadeau kreeg. In de ogen van de betreffende jeugdtrainer ging kwaliteit echter boven kwantiteit en dus werd Chioccioli dringend geadviseerd een andere sport te kiezen. Of hij de fiets mocht houden is niet bekend.

Een dergelijke tegenslag is meestal het moment waarop in een film of boek een wending van mythologische proporties wordt gepresenteerd. De toekomstige held van het verhaal zet alles op alles om revanche te nemen en zijn droom alsnog te realiseren, meestal onder begeleiding van een mentor, die als enige in hem gelooft. In het geval van Franco Chioccioli wil het verhaal dat hij om krachtiger te worden dagelijks meerdere keren de rivier de Arno over is gaan zwemmen, onder begeleiding van oudere broer Marcello. Heen-en-weer, heen-en-weer, als ware hij de veerpont uit het gelijknamige lied van Drs. P. Met Chioccioli zou het al snel een stuk beter gaan dan met de pont, die door de vindingrijke tekstkunstenaar P. nog voor het einde van het nummer tot zinken zou worden gebracht. De ‘kleine Coppi’ daarentegen, enkele jaren ouder en sterker geworden, slaagde er als junior zowaar in om enkele koersen te winnen en een profcontract te bemachtigen. Geen vanzelfsprekendheid, want de achtste zoon die voormalig mijnwerker en vervolgens boer Torquato Chioccioli en zijn vrouw Assunta op de wereld zetten, heeft moeite met autoriteit en staat niet bepaald bekend als een teamplayer.

Del Tongo

Desondanks staat er vanaf 1982 ‘beroepsrenner’ op het curriculum vitae van zoon Franco. In het blauwwit van Selle Italia debuteert hij datzelfde jaar in de Giro met een keurige vijfentwintigste stek in het eindklassement. In de jaren die volgen lijkt het of de ‘kleine Coppi’ bijna vaker van ploeg verandert dan van schoon ondergoed, maar in werkelijkheid blijft hij ploegleider Franco Montanelli vier jaar lang trouw. De Italiaan, die twee petten draagt en tegelijkertijd ook als manager van Chioccioli fungeert, heeft elk jaar een nieuwe geldschieter voor zijn bescheiden ploegje, dat bijna uitsluitend in koersen in eigen land aantreedt. Het is de reden dat de kleuren en sponsornamen op het tenue van Chioccioli en zijn ploeggenoten elk jaar anders zijn. In de jaren die volgen komt Coppino via de ploegen Ecoflam en GIS in 1988 voor een langere periode bij een en hetzelfde team terecht: Del Tongo. Gehuld in herkenbare kanariegele shirts, waarop met gitzwarte letters de naam van de hoofdsponsor staat gedrukt. Het is dezelfde ploeg waar Mario Cipollini zijn carrière begint en waar ook Franco Ballerini op dat moment onder contract staat. Zij zijn twee van Chioccioli’s ploeggenoten als de 74ste Giro d’Italia op zondag 26 mei 1991 wordt weggeschoten voor een 193 kilometer lange ouverture in en rond Olbia, de op drie na grootste stad op Sardinië.

Meteen op die allereerste dag laat Franco Chioccioli zich gelden. Wellicht omdat de aanval de beste verdediging is, of omdat hij, als niet-topfavoriet te midden van de grote namen in het peloton, moet proberen te pakken wat hij pakken kan. In een, door enkele beklimmingen, van alle topsprinters ontdaan peloton spurt de ‘kleine Coppi’ mee voor de dagzege én de eerste roze trui van de ronde. Chioccioli is de snelste van de voorste groep, maar heeft de pech dat de Fransen Philippe Casado en Didier Thueux in de slotkilometer zijn ontsnapt en zo de eerste twee plaatsen in de rituitslag én het eerste algemeen klassement voor zich opeisen. Een etmaal later ontkurkt Chioccoli alsnog de ‘spumante’ op het podium op Sardinië, enkele seconden nadat hem het roze is omgehangen. ‘Prima gedaan’, zou je nu kunnen concluderen, maar dan komt er een paradox uit de hoge hoed. Franco is op die tweede dag net zo goed de schlemiel van de dag als de winnaar. Al in de ochtendetappe neemt Chioccioli de leiderstrui over van Casado, maar ook deze etappe had hij kunnen winnen. Moeten winnen, zelfs.

Opnieuw heeft het geaccidenteerde terrein op Sardinië haar werk naar behoren gedaan en de topsprinters kansloos gemaakt mee te doen om de ritzege. In tegenstelling tot een dag eerder ontsnapt nu niemand uit de voorste groep en lijkt Chioccioli wederom over de rapste spurtersbenen te beschikken. Lijkt, inderdaad. Overtuigd van het feit dat hij de snelste is, heft hij in de laatste tien meters voor de finish zijn bovenlichaam op en steekt beide armen juichend in de lucht. De snelheid die hij met zijn zegegebaar verliest geeft de snel opkomende Gianni Bugno de kans om met een ultieme ‘jump’ nog net rechts langszij te komen en zijn voorwiel een fractie eerder over de aankomstlijn te duwen. Chioccioli heeft de klassieke wielerblunder gemaakt, al is hij pas na het zien van de finishfoto overtuigd van zijn pijnlijke nederlaag. Het roze is die ochtend niet meer dan een schrale troost voor Coppino.

In de 7,7 kilometer lange tijdrit, die de renners diezelfde middag dienen af te werken, moet het mentale gestel van Chioccioli wederom afrekenen met een soortgelijke tegenstrijdigheid. Opnieuw klopt hij bijna alle favorieten en verstevigt daardoor zijn leidende positie, maar ook nu zit er weer een pechduiveltje langs het parcours verstopt. Chioccioli neemt onderweg iets te veel risico en verliest kortstondig de beheersing over zijn fiets. Een verbouwereerde rozetruidrager schuift onderuit en maakt op onaangename wijze kennis met het Sardijnse asfalt. Ondanks dat Chioccioli binnen enkele seconden weer in het zadel zit en alsnog naar de derde tijd snelt, kost het onnodige verlies van een slordige vijftien tellen hem voor de derde keer in twee dagen de etappezege. Die gaat nu naar de verrassende Gianluca Pierobon.

Gavia

Schlemiel of winnaar? Franco Chioccioli zal het zich na die eerste twee Girodagen in 1991 vermoedelijk een paar keer afvragen. Om tot de conclusie te komen dat hij zich de roze trui nu niet meer zou laten afpakken. Niet nog een keer. Niet zoals drie jaar eerder. Het verlies van het ‘maglia rosa’ op die ijskoude vijfde juni in 1988 had de Italiaan in de drie jaren die zouden volgen menig slapeloze nacht bezorgd. Badend in het zweet werd Chioccioli ten zoveelste male wakker, als zijn bovenkamer hem tijdens een diepe slaap nog maar weer eens mee terug nam naar de Passo di Gavia, waar de renners ontberingen moesten doorstaan die zelfs voor het televisieprogramma Expeditie Poolcirkel te winters zouden zijn geweest.

Elke wielerfan kent ze wel, de beelden van Johan van der Velde tijdens die beruchte veertiende etappe in de Giro van 1988. Gehuld in de paarse puntentrui komt de Nederlander met voorsprong als eerste boven op de Gavia, de laatste beklimming van de dag. Slechts een afdaling naar finishplaats Bormio scheidt hem van de ritzege. Sneeuw, ijs, wind; Van der Velde trotseert het tijdens de beklimming allemaal, maar al in de eerste meters van de afzink raakt de eenzame koploper onderkoeld. Veruit de meeste renners, hun ploegleiders en verzorgers hebben die dag onvoldoende rekening gehouden met de extreem barre weersomstandigheden in de Italiaanse Alpen. Maar liefst vier graden vriest het op de top van de Gavia en Van der Velde heeft niet meer dan een plastic regenjasje tot zijn beschikking om zich te beschermen tegen al het natuurgeweld dat hem in de afdaling razendsnel overmeesterd. Waar achtervolgers Andrew Hampsten en Erik Breukink beter voorbereid zijn en in ieder geval handschoenen, armstukken en een muts dragen, moet Van der Velde van de fiets om zich te warmen in een langs het parcours geparkeerde camper van toeschouwers. Pas een half uur later besluit hij, enigszins opgewarmd, zijn weg te vervolgen, om driekwartier na ritwinnaar Breukink in Bormio te finishen. ‘En dan nu de huiskamervraag…’, zoals Mart Smeets in zijn televisiecommentaar voor de NOS jarenlang menig anekdote opleukte met wat trivialiteiten. Wie droeg die dag op de Gavia het roze? Inderdaad, Franco Chioccioli.

Twee dagen eerder had de ‘kleine Coppi’ het kleinood overgenomen van Massimo Podenzana. Door de winst van Chioccioli’s Del Tongo in de ploegentijdrit, met dank aan tempobeulen Giuseppe Saronni en Lech Piasecki, en door een zege in de eerste bergetappe, wederom dankzij sterk voorbereidend werk van veteraan Saronni en klimmer Flavio Giupponi, was Coppino als een dief in de nacht naar voren geslopen in het klassement, om in de eerstvolgende bergrit niet-klimmer Podenzana als leider te kunnen onttronen. De ‘kleine Coppi’ had snode plannen zijn gelauwerde voorbeeld voor even naar de achtergrond te verdringen en de Giro te winnen. Tot die verschrikkelijke Gavia opdoemde. Net als Van der Velde beschikte ook Chioccioli niet over voldoende bescherming tegen de ijzige koude. Waar hij in het gezelschap van Marco Giovannetti op de top van de bergpas nog min of meer zicht had op de kort daarvoor bij hem weggereden Hampsten en Breukink, verloor Chioccioli in de afzink naar Bormio maar liefst vijf minuten op het tweetal. Weg roze. Dag Girozege. Al had de Italiaan na het passeren van de finish wel iets anders aan zijn hoofd dan dat. Of beter: had hij maar iets meer aan zijn hoofd gehad tijdens het afdalen van de Gavia. Chioccioli had geen muts, geen helm, zelfs geen petje, en had om zijn hoofd niet meer dan de gele band van Del Tongo-cosponsor Rex. Zo’n stukje badstof dat weliswaar zweet kan opnemen, maar bij regen verandert in een zware, natte, en in geval van sneeuw, ijskoude spons. Tevergeefs had de onderweg al met onderkoelingsverschijnselen kampende renner getracht op de rechtere en minder steile stukken van de afzink met zijn handen het hoofd wat warmer te wrijven. Binnen enkele minuten was het schier onmogelijk geworden zijn bevroren vingers nog te bewegen en van het stuur te halen. Ook de ‘kleine Coppi’ droeg geen handschoenen en had net als Van der Velde op de top niet meer dan een plastic regenjasje aangereikt gekregen. Als een bokser die murw geslagen in de touwen hing werd de half bevroren Chioccioli na de finishlijn door verzorgers weggevoerd. De Italiaan had zelfs korte tijd het bewustzijn verloren. Gezien de omstandigheden en de toestand van de onttroonde rozetruidrager was een tijdverlies van vijf minuten nog weinig. Slechts Hampsten en Breukink passeerden de Italiaan in het algemeen klassement, al zouden in de volgende dagen ook Urs Zimmermann en Chioccioli’s ploeggenoot Giupponi hem nog voorbij steken. Geknakt, fysiek en vooral ook mentaal, moest de ‘kleine Coppi’ in de resterende bergetappes meermaals passen.

Drie jaar later schieten de ontberingen op de Gavia nog altijd met de regelmaat van de klok door de bovenkamer van Franco Chioccioli. Naar eigen zeggen had hij de Giro van 1988 gewonnen, als die beruchte bergetappe gewoon was afgelast vanwege de barre weersomstandigheden. Zoals had gehoord. Hij was bestolen. Mentaal gebroken. En had daardoor bovendien twee volle seizoenen lang onder zijn kunnen gepresteerd, al had hij de Giro’s van respectievelijk 1989 en 1990 als vijfde en zesde afgerond. Tot overmaat van ramp had Chioccioli in december 1990 met een hernia te kampen gekregen, die zijn voorbereiding op het nieuwe wielerjaar danig had verstoord. Toch waren er ook lichtpuntjes bij de seizoenstart. Oud-wereldkampioen Maurizio Fondriest verruilde Del Tongo voor het Panasonic van Peter Post, waardoor Chioccioli een vrije rol had gekregen in de voorjaarsklassiekers en die voorbereiding had hem merkbaar goed gedaan. Voor het eerst in drie jaar had hij bij aankomst op Sardinië het gevoel klaar te zijn voor de Italiaanse ronde.

Ondanks het onhandige verprutsen van drie kansen op een dagzege staat Chioccioli na twee dagen koers in 1991 toch maar mooi in het roze. Dat hij de trui een paar dagen later zou verspelen was slechts een kortstondig onhandigheidje. Éric Boyer, de schaduwkopman dan wel meesterknecht uit de Z-ploeg rond Greg Lemond, mag het tricot even lenen. Voor een dagje. In de eerste serieuze bergetappe toont Chioccioli nogmaals zijn uitmuntende vorm. Als enige weet hij een uitval van Marino Lejarreta, een maand eerder nog derde in de Vuelta, te beantwoorden. Gezamenlijk snelt het tweetal naar de aankomst in Scanno. Nu ja, samen… Lejarreta lift mee op de bagagedrager van Chioccioli, die logischerwijs meer geïnteresseerd is in het boeken van tijdwinst dan in de dagzege. Ook deze etappe had Coppino kunnen winnen, maar hij mist in de slotmeters de kracht om de uitgekookte Lejarreta weerstand te bieden.

Energie

De volgende vier etappes veranderen het klassement niet. Chioccioli kan als een trotse roze pauw de etappes door de as van Italië afwerken, verricht bij tijd en wijle zelfs wat knechtenwerk om ploeggenoot Mario Cipollini aan diens tweede sprintzege te helpen en spaart vooral zijn energie voor de gevreesde tiende rit, een 43 kilometer lange proef tegen het uurwerk. Met name Gianni Bugno, die voor de start van de tijdrit achter Chioccioli, Lejarreta, Chiappucci en Poelnikov de vijfde plaats in het klassement inneemt en één minuut en drie seconden op de leider moet goedmaken, boezemt de ‘kleine Coppi’ angst in. Terecht, zo zal blijken. Bugno maakt de verwachtingen waar en legt de afstand tussen Collecchio en Langhirano sneller af dan welke andere renner dan ook. De titelverdediger pakt iets meer dan een minuut terug van zijn achterstand op Chioccioli. Hij heeft drie en zestig seconden nodig om het roze te bemachtigen en… komt precies één onbenullige tel tekort! Als een treinreiziger die nog nipt tussen de al dichtschuivende deuren het treinstel binnen duikt, behoudt Chioccioli het roze. Het is een mentale opsteker waar de Italiaan de resterende elf etappes profijt van zal hebben. Nu deze gevreesde aanval van Bugno is afgewend komt het gevoel dat Coppino ervaarde, voorafgaand aan die vreselijke marteltocht over de Gavia drie jaar eerder, weer boven. Hij zou de Giro best eens kunnen winnen. Een siddering schiet door zijn lijf bij dat idee. Stel je voor, hij, de ‘kleine Coppi’. Voor even net zo groot als de man die door elk panellid van een Italiaanse versie van de spelshow Zo Vader, Zo Zoon zonder twijfel direct als zijn ouwe heer zou zijn aangewezen. Puur op basis van uiterlijke gelijkenis. Maar in deze Giro lijkt Coppino ook over het talent van de grote Fausto te beschikken.

Als Gianni Bugno, twee dagen na de tijdrit, in een niet eens al te lastige Alpenetappe naar Monviso onverwacht finaal door het ijs zakt en bijna twee minuten moet toegeven op Chioccioli en de overgebleven favorieten, slaat de ‘kleine Coppi’ onbedoeld en zonder dat het hem extra moeite heeft gekost een flinke slag in de strijd om de eindzege. Doordat Bugno zichzelf geëlimineerd heeft, staan alleen Marino Lejarreta, Massimilliano Lelli en Claudio Chiappucci nog op een te overbruggen achterstand van respectievelijk een halve, een hele en anderhalve minuut. Bugno volgt op een kleine twee minuten, voor de rest van het peloton is de roze trui een heel kleine stip aan de horizon geworden. Buiten bereik. Voormalig Tourwinnaars Greg Lemond en Laurent Fignon hebben al tientallen minuten aan hun koersbroek gekregen en zitten beiden ruim voor de slotetappe in Milaan thuis op de bank. Tot onvrede overigens van oud-renners Felice Gimondi en Francesco Moser, die in pittige commentaren hun hoon uitspreken over de wanprestatie van de Amerikaan en de Fransman. Pedro Delgado zal Milaan wel halen, maar zijn naam pas terugvinden op een teleurstellende vijftiende plek in de eindrangschikking. ‘Perico’ moet meer dan een half uur toegeven op Chioccioli, die in de tweede helft van de Giro zijn eindzege in drie bedrijven veilig stelt.

Eerste bedrijf: etappe 15 van Morbegno naar Aprica, met onderweg onder meer de de Mortirolo op het menu. ‘Gewoon eigen tempo gereden’, zegt een breed lachende Chioccioli nuchter, enkele minuten nadat hij dan toch zijn eerste ritzege heeft geboekt in de Giro van 1991. Het tempo van de Italiaan is duidelijk niet dat van zijn opponenten. Als overrijpe appels vliegen Lejarreta, Lelli, Chiappucci, Bugno en de anderen eraf als de ‘kleine Coppi’ op de steilste stukken van de smalle Mortirolo aan de boom schudt en onvermoeibaar door blijft trappen. Hij lijkt omhoog te vliegen, net als Coppi decennia eerder. Die had niet voor niets de bijnaam L’Airone, de reiger. Als Fausto bergop aanzette leek hij net een reiger die vanaf de waterkant opstijgt, de maximale capaciteit van zijn spanwijdte ten volle benuttend om snelheid en hoogte te maken. Bij Fausto waren het zijn benen die hem vleugels leken te geven als de weg omhoog liep. En nu gebeurt Franco precies datzelfde. Hij lijkt de Mortirolo over te vliegen. In de afdaling vergroot de rozetruidrager zijn voorsprong alleen maar meer, om vervolgens in zijn eentje de resterende, relatief kleinere, beklimmingen aan te vallen. In de laatste tien kilometers lopen enkelen van zijn achtervolgers nog wel een minuutje in, maar dat is meer toe te schrijven aan het feit dat Chioccioli besluit zijn krachten te sparen voor de dagen die komen en geen onnodige risico’s wil nemen, dan dat de Italiaan niet harder kan. De Giro lijkt zo goed als beslist. Marino Lejarreta is na het huzarenstukje de enige belager die nu nog binnen twee minuten van het roze staat geklasseerd.

Tweede bedrijf: etappe 17, de koninginnenrit met aankomst op de Passo Pordoi, die onderweg ook al een keer bedwongen moet worden. De Dolomietenreus is de hoogste klim in de Italiaanse ronde van 1991 en draagt daardoor het predicaat Cima Coppi. Hier wist Fausto in zijn Giro-carrière vijfmaal als eerste boven te komen. De Pordoi en Il Campionissimo zouden in 2000 nog wat hechter met elkaar verbonden raken, als er een monument voor Coppi zou worden onthuld op de top. Daar heeft Chioccioli negen jaar eerder logischerwijs geen weet van. Desondanks is er in 1991 maar één renner die de dagzege op de berg van Fausto Coppi toekomt. Natuurlijk, de ‘kleine Coppi’. Al heeft Chioccioli, in tegenstelling tot twee dagen eerder, ditmaal te maken met een paar opstandelingen die weigeren te lossen wanneer het tempo verhoogd wordt. Chiappucci, Lelli en klimgeit Roberto Conti blijven lange tijd als magneten op een koelkastdeur op het achterwiel van de rozetruidrager zitten. Pas als het tempo van het viertal iets inzakt en de eerder geloste Éric Boyer weer bij de koplopers aansluit is de maat vol voor Chioccioli. Boyer overspeelt zijn hand door, zodra hij het kwartet bijhaalt, meteen stevig door te trekken. De versnelling is Ariostea-ploeggenoten Lelli en Conti te machtig. Alleen Chiappucci en Chioccioli kunnen hun wagonnetje aanhaken bij de Franse stoomlocomotief. Het machtsvertoon dat de eerder in de beklimming nog op achterstand gezette Boyer ten toon spreidt, is de klassementsleider een doorn in het oog. ‘Gelost is gelost’, zal de Italiaan in zijn dagelijkse interview na aankomst op onverbiddelijke toon zeggen. Als hij de renner in het knalblauw, het in de ogen van velen lelijkste wielertruitje ooit, van de Z-ploeg een kort moment ziet verslappen, bedenkt Chioccioli zich geen seconde. Hij hijst zijn ranke, in het roze gehulde, bovenlijf uit het zadel en gaat op de pedalen staan om met een ferme krachtsinspanning het tempo op te schroeven en zich los te maken van zijn laatste twee metgezellen. Die zien de ‘kleine Coppi’ pas terug als hij met een bos bloemen staat te zwaaien op het erepodium bovenop de Passo Pordoi. Ritzege twee is een feit en vanzelfsprekend mag Chioccioli ook weer een verse leiderstrui komen afhalen.

Derde bedrijf: etappe 20. Alleen de voorlaatste etappe, een 66 kilometer lange tijdrit tussen Broni en Casteggio, kan Coppino in theorie nog afhouden van de eindzege in de 74ste Giro. Zijn prestaties in de drie achterliggende weken geven Chioccioli echter zoveel zelfvertrouwen en kracht dat hij tot hetzelfde in staat blijkt als Fausto Coppi in zijn hoogtijdagen: eveneens in de races tegen het uurwerk heer en meester zijn. Chioccioli lijkt onvermoeibaar op de Lombardijse wegen en zal zijn voorsprong in het algemeen klassement alleen maar verder uitbouwen. Op wie dan ook. Gianni Bugno en Claudio Chiappucci zijn de enige twee die slechts een minuut moeten toegeven, alle anderen verliezen opnieuw meer tijd op de ontketende ‘kleine Coppi’. Die voegt, ondanks het geblunder in de openingsfase van de Giro, uiteindelijk toch een totaal van drie ritzeges in de editie van 1991 aan zijn palmares toe.

Glunderen

Een etmaal later, nadat Del Tongo-ploeggenoot Mario Cipollini de massasprint in de slotetappe in zijn voordeel heeft beslist, staat Franco Chioccioli in Milaan te glunderen op het erepodium. Geflankeerd door Chiappucci en Lelli, die respectievelijk Bugno, de op de Passo Pordoi teruggezakte Lejarreta, en Boyer zijn voorgebleven en de resterende podiumplaatsen mogen innemen, kan Chioccioli de kurk van de laatste fles ‘spumante’ van de Giro van 1991 trekken. Na drie jaren van terugkerende nachtmerries heeft hij afgerekend met zijn in 1988 op de Gavia opgelopen mentale litteken. De ‘kleine Coppi’ is voor een periode van drie weken net zo groot als Fausto een slordige vier decennia eerder was. Als de speaker van dienst in Milaan de kersverse Girowinnaar nog een paar korte vragen stelt en Chioccioli de kans geeft het publiek te bedanken, geeft de Toscaan te kennen nog een laatste ding kwijt te willen. Hij zou het zeer op prijs stellen als hij voortaan niet meer vergeleken wordt met de legendarische Fausto. Gegrinnik stijgt op uit het publiek en ook de speaker krijgt een grijns om zijn mond. Die garantie kan hij niet geven, grapt hij. Het publiek lacht mee. Het lijdend voorwerp niet.

Precies een jaar later staat Franco Chioccioli opnieuw op het erepodium na de slotetappe van de Giro. Ditmaal op het laagste treetje. Na drie weken koers heeft hij in 1992 zijn meerderen moeten erkennen in Miguel Induraín en Claudio Chiappucci. Meer dan een derde plaats en een ritzege op Monte Bodone zat er niet in. Anderhalve maand later zal Chioccioli zijn Tourdebuut maken, ook daar een etappe winnen, meestrijden om de bolletjestrui, maar verder geen rol van betekenis spelen in het klassement. De ritzege in Saint-Étienne in die Tour is het laatste grote wapenfeit van de ‘kleine Coppi’ in het mondiale peloton. Als hij twee jaar later op 35-jarige leeftijd zijn fiets aan de wilgen hangt, is de vergelijking met Fausto Coppi langzaamaan verstomd. Met het verstrijken van de jaren wordt de ‘kleine Coppi’ in de geschiedschrijving van de Giro d’Italia gelukkig meer en meer de ‘grote Chioccioli’.

 

Vincent de Lijser