Voor het podium leunt een handjevol renners op hun fietsen. De enige die ik herken is Wilfried de Jong die met zijn telefoon de moeite neemt om een foto van de huldiging te maken. Negen renners staan er op het podium klaar om gehuldigd te worden door Joop. Nog nooit wist ik een wedstrijd te winnen maar de eerste die ik win, levert me meteen een rood-wit-blauwe trui op die door Joop om mijn schouders wordt gehangen.

‘Krijg ik geen kus?’ vraag ik hem.
Joop schudt, met een glimlach op zijn lippen, van niet. Hij geeft me een hand en feliciteert me met mijn overwinning.

Op de Donk staan, eind jaren zeventig, een tiental jongens klaar voor de start. Het is warm en zonnig, de mannetjes hebben allemaal een korte broek aan en leunen over het stuur van hun jongensfietsen. Tien rondjes zal het duren, de meisjes staan langs de kant als toeschouwer, om het startschot te geven en om te bepalen wie er wint. Het parcours is simpel en voert ons rondom de parkeerplaats. Na vier keer links zijn we terug bij start-finish, op het tweede rechte stuk is er nog wel een kleine chicane. Het is een wild en onbekend criterium met desondanks alleen maar bekende renners aan de start. Naast mij staan nog drie Zoetemelkjes, twee Kuipertjes, een paar Knetemannetjes, Raasjes en een verdwaalde Merckx.

Mijn broer en ik hebben met het gereedschap van mijn vader de spatborden van onze fietsen verwijderd en het stuur omgedraaid. Zo zijn we sneller. We hebben het stiekem gedaan omdat we wisten dat het niet mocht. ‘Zonder spatborden worden je kleren zo vies, dat ik ze niet meer schoon krijg’, had ma ons nog duidelijk gewaarschuwd.

Chantal, een meisje met heel mooi lang rood haar,  geeft het startsein. Als wilden trekken we aan onze stuurtjes en rammen we op de pedalen richting de eerste bocht. De eerste bocht is de spannendste, we kunnen niet met zijn tienen door die haakse bocht en dus moet je zorgen dat je daar als eerste bent.

Meestal gaat het goed, maar vandaag niet. Het omgekeerde stuur van Zoetemelk blijft hangen in dat van Raas die als sprinter weigerde om ook maar een millimeter te wijken. De twee rennertjes schuiven onderuit over de grove stenen van de Donk. Broeken scheuren en handen en knieën lopen schaafplekken op waar grove zandkorrels zich in vastbijten.

Als Zoetemelk huilend met zijn fiets de Donk verlaat en de Akkerwindelaan op loopt ziet hij nog net dat Kuiper door Chantal gekust wordt. Zijn fiets kwakt hij op de grond in de achtertuin waar zijn moeder geschrokken omhoog komt uit haar tuinstoel.

‘Kom hier, dan krijg je een kus’, zegt ze om hem te troosten.
‘Ik wil geen kus,’ huilt Joop, ‘ik wil een pleister zodat ik weer kan fietsen.’

Niels Roelen
Laatste berichten van Niels Roelen (alles zien)