Het was stil op straat. In de tuinen ritselde oranje prullaria, de kroegen barstten uit hun voegen. Nederland leed aan een beginnende oranjekoorts.

Zaterdag 19 juni 2010. In Zuid-Afrika kruiste het Nederlands elftal de degens met het elftal van Japan, de tweede wedstrijd in groep E, en in Nieuwendijk werd de ronde van Nieuwendijk verreden. Eigenlijk wilde ik liever voetbal kijken, maar ik koos voor de koers. Hoewel het woord koos misschien wel een te grote vrijblijvendheid impliceert. Het voelde alsof ik voor een keuze werd gesteld: aan welke sport ben jij loyaal? De keuze voor de koers was in die zin een geloofsbelijdenis, tandenknarsend weliswaar, een daad van overgave aan de sport die mij volledig in de greep had, die mijn handel en wandel bepaalde, zo ook op deze oranjegekleurde middag.

Het was echter niet louter dwangmatigheid die mij naar de Noord-Brabantse polder dreef. Achter mijn klassieke geloofsworsteling ging een koele calculatie schuil. Ik rekende erop dat het merendeel van het peloton zou zwichten voor de lokroep van Koning voetbal. Het peloton dat de smalle klinkerweg van Nieuwendijk verkoos boven de verleiding van de comfortabele brede weg zou klein zijn, overzichtelijk, de kans op een passende beloning was groot.

Het peloton dat aan de start stond van het duizelingwekkende rondje draaien en keren door een vriendelijke jaren ‘70 wijk was inderdaad klein en overzichtelijk. Maar er was een punt dat ik in mijn gretigheid een korte uitslag te rijden over het hoofd had gezien. Om mij heen stonden louter tot op het bot afgetrainde fanaten, onbuigzame types, koersfundamentalisten die leefden volgens de wetten van de strengste wielerleer. Het was het koren van de koers. Het kaf, dat normaal gesproken in de eerste ronden van een lastige koers overboord geslingerd werd, zat thuis.

Op een kleine knipoog na, een grapjas had oranje koerssokken aangetrokken en voor de start schalde Nederland o Nederland over het spookachtig verlaten parcours, bestond hier geen voetbal. Een eiland van pijn en overgave in een zee van oranje vermaak. Zelfs de voortuinen, waarin normaal de gesproken de koers eerste rang vanaf witte tuinstoelen werd bekeken, waren leeg. In de grote doorzonramen schitterde een groenoranje schijnsel.

De koers was hard en meedogenloos. Ik reed hem uit, op hangen en wurgen, de gedachte verdringend dat ik ook nog naar huis moest fietsen. Met een 21e plek viel ik net buiten de tastbare prijzen: een envelop met inhoud in de permanence, maar de geestelijke voldoening was groot.

In de permanence verdrongen vrijwilligers zich rond een bescheiden televisie om het slot van de wedstrijd mee te pikken die volgens een KNWU-functionaris, die naar eigen zeggen het potje met een half oog had kunnen volgen, nogal matig was geweest.

Terug naar huis, in een na-ijlende wereld dacht ik aan voetbal noch aan koers. De tank was leeg, het lijf kapot gereden door mannen die eigenlijk een maatje te groot voor mij waren geweest. Ondanks dat ongemak aanvaarde ik mijn lot in een vreemdsoortige dankbaarheid. Een toestand die ik enkel bereik wanneer mijn lichaam de grenzen van wat het kan heeft overschreden.

Joost-Jan Kool