Het landschap vormt het decor van wielerwedstrijden. Of wielrenners oog hebben voor dat landschap, weet ik niet. Wat wel zeker is: ze hebben last van het landschap of maken er gebruik van. Ze hebben de klim en de afdaling verkend, ze weten waar ze moeten opletten, waar ze van voren moeten zitten, waar het zwaar wordt, waar ze even op adem kunnen komen en waar ze kunnen demarreren.

Het landschap is decor, vriend en vijand. Het biedt afleiding, afwisseling, verveling, trainingsmogelijkheden en hoogtestages. Het landschap is ook getuige en schuldige. Winst en verlies, vallen en opstaan, de gladiolen en de dood.

In deze serie ga ik, op de fiets, op zoek naar deze ‘schuldige’ koerslandschappen.

Koerslandschappen 6: Tussen Bastogne en Liège

Liège-Bastogne-Liège (La Doyenne) is de oudste van allemaal. Dat is niet voor niets, want in de Ardennen kun je uitdagend fietsen. De Ardennen vormen de westelijke uitloper van het Rijnlands leisteenplateau, waartoe ook de Eifel, de Hunsrück en de Taunus behoren. Het heuvellandschap is een aaneenschakeling van bossen, weilanden, akkers en nog meer bossen, doorsneden door diepe dalen van snelstromende riviertjes als de Ourthe, de Amblève en de Semois. Af en toe een pittoresk plaatsje, maar vooral heel veel grijze, sombere dorpjes. En nog meer donkere bossen.

Somber wordt de fietser ook van de steile klimmetjes die van de beekdalen naar de plateaus voeren. Percentages van boven de 10 procent zijn geen uitzondering. Voeg daarbij de veelal huiveringwekkende staat van het asfalt en een mens stapt na een dagje toeren door de Ardennen volledig geradbraakt van zijn fiets af. Het is harken en zwoegen, hijgen en zweten.

Het ideale landschap voor een boeiende wielerkoers, zou je zo zeggen. Maar hier doet zich een paradoxaal gegeven voor: Luik-Bastenaken-Luik is bijna altijd saai. De beslissing wordt meestal pas op de laatste of voorlaatste klim geforceerd. De verplaatsing van de finish van het centrum van Luik naar het grauwe voorstadje Ans (1992-2018) had weliswaar mijn instemming – de finishlijn was getrokken aan het eind van een lelijke klim, en iedereen ging dood – maar dat veranderde weinig aan het resterende, saaie wedstrijdbeeld. De koers ontplofte voor de argeloze televisiekijker pas aan het eind van de lange middag. Nu ligt de aankomst al weer een paar jaar in Luik, maar het is er niet bepaald beter op geworden.

“De renners bepalen de zwaarte van de koers”, wordt nog wel eens door diezelfde argeloze televisiekijker geroepen. Maar die heeft nog nooit door de Ardennen gefietst, laat staan gekoerst. Want Luik-Bastenaken-Luik is zwaar, onder welke omstandigheden dan ook. Met zo’n 4500 hoogtemeters is zij zwaarder dan menig bergetappe in een grote Ronde. En naarmate de wedstrijd vordert worden de beklimmingen lastiger, al beweren de droge statistieken soms anders. Zo wordt de Côte de Stockeu in het algemeen als zwaarder beoordeeld dan de Côte de la Redoute. Een misverstand.

In de koers komen de renners vanaf de verschrikkelijke Wanne, maar wij komen uit Francorchamps, vanaf de linke afdaling van de Haute Levée. Via de hobbelige kasseien-afdaling in Stavelot rijden we met zijn vieren over het bruggetje over de Amblève. Vandaar gaat het een beetje rechts aanhoudend omhoog. Steil omhoog. Rue de Stockeu. Ik schakel meteen naar mijn allerkleinste versnelling, want ik weet: schakelen op een steile klim is onmogelijk. Of funest.

Het gaat direct met 10% omhoog, met 13%, 14% en zo gaat het door, tot 19% aan toe. Eerst langs wat huizen, maar daarna door het groen. Het is zwaar, maar ik ben nog fris, al is mijn conditie matig. Staand op de pedalen kom ik hijgend boven, bij het monument voor Eddy Merckx. Een lelijk monument trouwens, want is dat de Grote Eddy? En wat heet boven? Waar de renners in Luik-Bastenaken-Luik hier wat lafjes linksaf slaan, terug naar Stavelot, stijgt voor de fietser de prachtige smalle weg langs bossen en weilanden gewoon verder door, tot een bordje aan de kant van de weg: Col du Stockeu. Huh, is dit een col?

Na ruim 100 kilometer te hebben gefietst, op en neer door de Ardennen, rijden we door Remouchamps. Hier start de klim van de Côte de la Redoute. Die klim begint heel lelijk, langs een aanvoerweg van de autosnelweg, en gaat meteen met 8-10% omhoog. Na een meter of 500 draait de weg naar links en gaat het steiler tussen de weilanden omhoog: 14%, met uitschieters naar 16%. Even bijkomen op een stukje van 8%, maar dan gaat het weer steil verder: 14%, met uitschieters naar 19%. Hijgend, zwetend, slingerend, stampend, vloekend, zuchtend, staand op de pedalen, het lijkt een eeuwigheid te duren voordat ik bij het verlossende bochtje naar links ben. De zon brandt op mijn helm en mijn keel voelt als droge beschuit. Het uitzicht schijnt hier mooi te zijn, maar ik tuur slechts naar mijn voorwiel, dat langzaam draait en hevig slingert over het grijze asfalt. De Redoute is een kreng; veel erger dan de Stockeu, in weerwil van wat alle statistieken ook maar mogen beweren. Dan is het ergste leed geleden en maal ik, zelfs nog flink opschakelend, langs de zendmast. Ik drink mijn bidon leeg en kijk achterom: waar zijn de anderen? O ja, vóór mij.

We zetten koers naar Luik. De Côte des Forges en de Côte de la Roche-aux-Faucons laten we voor wat die zijn. Bier willen we! De lafbekken.

Mooi hoor daar, tussen Bastogne en Liège. Daar kun je vast mooi koersen.

Frank van Dam
Laatste berichten van Frank van Dam (alles zien)