Met Jomanda op een luxueus cruiseschip
Zomaar uit het niets kwam hij hier op Het Is Koers weer eens langs gefietst. En nu pas geleden ook nog in het Vlaamse magazine “Bahamontes”. “Met de zingende renner op café”, heet de story, waarin Koen werkelijk alle registers open trekt. Al moonwalkend komt hij, op kop, voorbij in een bonte stoet van min of meer excentrieke passanten. Met bijrollen in het verhaal voor de vrouw van Fons de Wolf als femme fatale in een doorschijnende negligé. Én voor Jomanda die de doodzieke vrouw van zijn bevriende fietsenmaker (Joseph Schils aldus Koen zelf bij kort contact na publicatie), bij wijze van healing, door de lucht liet zweven. Never a dull monent met homo universalis Koen de Koker.

Zanger, acteur, schrijver, politieker, ondernemer, polyglot. Ooit uitbater, samen met zijn Moldavische ex Virginia Zaporojan, van het Brussels Therapy Center. Met als specialiteit chocolade- en biermassage. Want zoals onze protagonist ooit zei: “een Belg zonder bier of chocola is toch maar een halve Belg”. Een en ander wel op Ayurveda’se basis, dat dan weer wel. Een chocosausje alleen, gaat het niet zijn natuurlijk. En ja, als schrijver figureerde Koen nog in het allereerste nummer van De Muur. Geen coverstory. Maar soms past een bescheiden plaatsje zelfs een man als De Koker. Alhoewel. In het stuk pakte hij uit over zijn jeugdige atletische bagage waarmee hij zelfs Merckx naar de kroon stak. “Ik stond aan het roer van een luxueus cruiseschip. De oneindige mogelijkheden die ik leek te hebben bezorgden me een tevreden gevoel”.

Grote molen!
Koen was bovenal renner. En kennelijk nog altijd. Ooit, in ’94, als prof in de ploeg Trident-Schick samen met Peter van Petegem. En gekend vanwege zijn poging om in ’96 het werelduurrecord aan te vallen op de baan van Manchester. In een gedicteerd verhaal schreef Virginia dat Koen wel 550 watt kon trappen en een verzet van 70/12 gemonteerd had. Het mocht helaas niet baten.
En nu pas geleden dan -dik twintig jaar later- een nieuwe poging in Mexico. Overigens ook een regelrechte burleske. Je moet het maar durven te verzinnen.
Tussendoor heeft ie nog geprobeerd om zich (als Belg?!) namens Moldavië te nomineren voor de Olympisch Spelen van Peking in 2008. Maar Virginia en Koentje hadden kennelijk niet in de gaten dat het IJzeren Gordijn al een tijdje wagenwijd openstond en die mannekes van daarginds, onder bezielende leiding van sportminister Andrei Tchmil, ook al best een houtje konden fietsen.

Etappe 1 Banfora-Bobo; Koen en Ibrahim
Voor mij persoonlijk is het toch wel een tijdje geleden dat de heer De Koker op mijn pad kwam. Het was in donker Afrika, de Tour du Faso van 2000. Niet te missen was hij, die man achter in het peloton. Met kop en schouders boven iedereen uitstekend. Die kleine Afrikaantjes vielen helemaal in het niet. Het zal niet helemaal 70/12 zijn geweest, maar het was in ieder geval een supergrote molen. Met extra lange crancks. Vanuit het vertrek in de eerste etappe, zag je hem achterin zwaar op en neer deinen. Als een slagschip in zware zee. Maar al na tien kilometer verdween de pantserkruiser Potemkin pardoes naar de kelder. Koen’s vork brak doormidden en hij ging plat op zijn gezicht. Koen wilde als would-be recordman meteen door. Fout dus. De mannen van de service medical hadden dan wel weinig plaats in de ambulance , want die lag behoorlijk vol met immense dozen van het formaat TV-verpakking. Inhoud, herkomst en bestemming ongewis. Maar ze hadden wel een degelijke cursus verband aanleggen gehad. En zo werd Koentje als een mummie verpakt weer op de fiets gehesen. Met amper zicht op de alom opduikende gaten en kuilen. Met veertig minuten achterstand, na 93 kilometer koers, sukkelde hij binnen. In het gezelschap van Ibrahim Alzouma uit Niger.

Het verhaal van Ibrahim laat zich ook met hoofdletters schrijven. Ergens op een onverdacht moment had hij lek gereden. De mannen in de Nigerijnse volgauto hadden -veel later- op een of andere manier in de smiezen gekregen dat Ibrahim ergens op die eindeloze weg met stukken stond. Dus waren ze op een geven moment maar gestopt. Ibrahim was zelfs in die desolate vlakte nog in geen velden of wegen te bekennen. Hem tegemoet rijden stond niet in hun draaiboek. Ze rookten een sigaretje en spraken wijs tot elkaar: “als we hem over tien minuten nog niet in beeld hebben rijden we weer verder”. Hé, kijk nou zeiden ze, ginds komt ie aan. Chris Keulen maakte er een iconischs foto van.
Maar een tijdslimiet was een dode letter. L’Afrique connaît le temps, l’Europe la montre. De volgende dag konden Koen en Ibrahim gewoon weer vertrekken

Het was geen fris gezicht toen de bandages eraf gingen, maar Koen had de vuurdoop en etappe 1 overleefd. Hij was kopman van een ploegje bij elkaar geraapte Walen uit het Naamse. Gasten uit de entourage van de cultfilm Le Vélo de Ghislain Lambert. Zijn klassement was naar de vaantjes, maar zijn moraal ongebroken en dat zouden we nog weten ook.

De ASO
De Ronde was toen in 2000 nog een authentieke Afrikaanse koers. Een heerlijke, houtje-touwtje (des)organisatie. Met trots en zelfvertrouwen in elkaar gestoken. Als de grootste koers van het Afrikaanse continent. In een lange traditie, want met Kerst ’59 waren o.a. Coppi, Anquetil en Geminiani al naar Ouagoudougou afgezakt voor een demonstratiekoers . Helaas het laatste exploot van De Grote Reiger (Coppi). Een paar weken later bezweek hij aan een niet onderkende malaria-aanval.
Voor ons,een samenraapsel van ‘n fietskoerier, gejeesde student, landmeter, boomkweker en nog wat ongeregeld spul, was het een grandioze “once in a lifetime experience”.
Virtueel failliet was de ronde toen al wel, want met het ene gat werd het andere gedicht. Sponsorinkomsten van nu dienden om schulden van drie jaar geleden af te lossen. Het jaar daarop zou de ASO, de organisatoren/eigenaren van de Tour de France , het zaakje overnemen als een soort verkapte ontwikkelingshulp. Meer zoals ze thuis, bij wijze van spreken dan, een nieuwe skihelling door een waardevol natuurgebeid trekken. De ziel rigoureus uit de koers gesneden. Maar wel alles op tijd volgens het rittenschema én met échte auto’s. En dus zonder ons.

Le chef hébergement
Wie ook speciale vermelding verdient is de Chef Hérbergement. De man van de catering en het onderdak. Kennelijk opgezadeld met een onmogelijke opdracht, want nog achtervolgd door een heel stel in zijn nek hijgende schuldeisers uit vorige jaren. Vanaf dag één ging het dus faliekant mis. In al onze naïviteit vroegen we ons af waarom op het eind van de etappe alle volgauto’s van de “ervaren” Europese ploegen zich niks meer aantrokken van de voorgeschreven volgorde en als bezetenen naar voren stoomden. Er was gewoon te weinig capaciteit gereserveerd en was het bikkelen voor een (slaap)plaats. Ieder voor zich en God voor ons allen. Wisten wij veel. Kwamen we aan bij het hotel, of wat daar voor door moest gaan, zagen we Herman B., meefietsend-voorman van de Aliplast-ploeg, de arme receptionist al letterlijk over de balie trekken om zijn eisen kracht bij te zetten. ”Nous dormons ici. Compris. ICI.” Ja, ex-prof Herman door onze Wout Conijn, in zijn relaas van het avontuur, weggezet als de “spreekwoordelijke boer die kan vertellen” was inmiddels al vergroeid met de Ronde. En met iets meer trouwens. Hij waande zich God.
Als je in tentjes sliep in de brousse was het qua beschikbaarheid wel oké. In de vaste behuizing was het vaker behelpen. En bij de chef hébergement verhaal halen was er niet bij. De man was steeds volstrekt onvindbaar. Zou ik zijn plaats ook geweest zijn. Pas tegen het allerlaatst van de tour kregen we in de peiling waar hij uithing: in het onderkomen van de 20 rondemissen.

Anne-Marie
Als er ginds reuring is, dan is er volk op de been. Veel volk. In ons geval ook Anne-Marie op haar Mobyletje. Het was inmiddels al donker en we hadden pas een paar mannen kunnen onderbrengen. Geen nood zei ze, in “haar” hotel was nog wel ruimte. Alleen de Walen zaten daar nog maar. Kom mee achter op de brommer dan kun je het zelf zien. Ik in de korte broek met mijn witte beentjes achterop bij de tamelijk zwaarbevleesde Anne-Marie. Een potsierlijke vertoning. Ik weet zeker dat ze onderweg opzettelijk door de diepe gaten in de straten van Bobo-Dioulasso reed zodat ik bijna van de bagagedrager afkukelde. Je moet me ook goed vasthouden sprak ze, en sloeg mijn armen stevig om haar middel. Zo tuften we verder.
En het was geregeld. Een van de kamers zelfs met airco. De condens zeikte wel over de vloer, maar een kniesoor die daar op let. Het was in elk geval koel. Voor de rest werden in lege kamers matrassen op de grond gesleept. Meer moest dat niet zijn. À la guerre comme à la guerre.
We hebben met zijn allen de polonaise gelopen met Anne-Marie voorop: “even aan m’n moeder vragen…..Annemarie, Annemarie”. Van #balance ton porc (#me too) had ze dus nog nooit gehoord en er ook helemaal geen boodschap aan. Ze genoot van de ambiance. Ze tilde me, met mijn 77 kilo, op als een veertje. Een bijzondere kennismaking met de Afrikaanse aanraakcultuur. Later bleek haar eigenlijke functie krantenverkoopster in de lobby te zijn. Daar heb je natuurlijk geen dagtaak aan en ja, dan ga je de tent maar een beetje bestieren. Ze profileerde zich voor ons ruimschoots als de directrice. Wat een meid.

Een Judasstreek
In Fada N’gourma zouden we slapen op een missiepost. In een soort losstaande boxen. Op de deuren waren al papiertjes voor de bezetting geplakt. Een unit te weinig voor ons. Gianni Savio van Sella Italia, met zijn profploeg van stagiaires en neo’s, had ruimte zat gekregen. Een hele box zelfs voor de soigneur en de mekanieker. Ondersteuners die wij niet eens hadden; zelfs een behoorlijk toolkitje ontbrak in onze bagage. Wat we daar wel hadden, was even wat voorsprong op Gianni. Met zijn zilvergrijze haren en zwart geverfde snor, ook nog in de diepste brousse een dandy. Dat moet gezegd.
Moe en uitgewoond na weer een bloedhete etappe van vele kilometers opboksen tegen de Sahelwind was het tijd voor wat eigenrichting. We rukten het etiketje van de deur en pleurden onze zooi binnen. Sleutel mee. En raad eens wie even later de heer Savio in het oor fluisterde dat die kaaskoppen onder zijn duiven hadden geschoten. Jawel, Koen de Koker was de Judas. Meer dan een minpuntje. Het verraad van Fada. De eerste sollicitatie naar de door onze Scheveningse Martin Dijkhuizen met overtuiging uitgedragen kwalificatie “die bokkenlul”.

De rennersstaking
Het moest op een gegeven moment wel botsen. De Walen klaagden steen en been. Varkenshokken noemden ze hun huisvesting in een volgende statie. De Burkinabese koersleiding kon er niet meer onder uit om iets van zich te laten horen. Vertegenwoordigers van de ploegen werden door bondsvoorzitter Adama Diallo genood voor een avondlijk spoedberaad. De Afrikaanse ploegen waren niet uitgenodigd. “Die slapen thuis op de grond” sprak Diallo om ons verwende blanken nog eens in te peperen dat we hier in Burkina Faso te gast waren. En wel in een serieuze koers met Eddy Merckx, Raphael “Le Grand Fusil” Geminiani en een nazaat van Jacques Anquetil als eregasten.
À la guerre, comme à la guerre dus; je moet de dingen nemen zoals ze komen. Zelf zal Adamo denkelijk thuis niet op de grond hebben geslapen, maar dat geheel terzijde.

Natuurlijk leverde het crisisberaad niks concreets op. Maar er was geluisterd door de organisatie. Lang niet genoeg dus voor Koen de Koker. De volgende ochtend bij het vertrek zou hij wel even een rennerstaking organiseren. Voor de televisiecamera’s, als de incarnatie van Bernard Hinault. Want l’Afrique connaît pas la parole, sprak hij ferm.
Iedereen stond weer startklaar die morgen. Behalve onze Haagse fietskoerier, die bij wijze van spreken nog in zijn blote kont stond. Tijd zat dacht Martin, want Koen zou de zaak wel eens op scherp zetten. Maar du moment dat hij de microfoon aan zijn mond zette, blies de Algerijnse UCI-koersdirecteur op zijn fluitje. Hét sein voor alle Afrikanen om er van tussen te peren. Gevolgd door de Vlamingen van Aliplast, nooit te beroerd om een Brusselaar pootje te lappen. Iedereen vertrok. En Koen stond in zijn hemd. Net als Martin trouwens, maar die dan wel letterlijk.

Martin Dijkhuizen en Wout Conijn gefêteerd door de rondemissen van Prudence; foto © Theo Buiting

Arme Martin, de early hipster. Gekloot door een bokkenlul. Met wapperend open shirt en op zijn sokken begon hij de achtervolging van het hele pak. Zijn schoenen hebben we hem nog uit de wagen moeten aangeven. Volledig over de rooie smeet hij tot overmaat van ramp later ook nog eens een bidon naar het hoofd van de koersleider. Omdat er in de korte etappe, ondanks de verzengende hitte, geen extra drinken mocht worden aangenomen. In onze contreien goed voor zowat levenslange uitsluiting. De Algerijn reageerde stoïcijns en nodigde onze ploeg na afloop zelfs uit om mee te gaan doen aan zijn nationale ronde van Algerije. In die dagen werden er ter plekke echter, door de eerste generatie terroristen, nogal wat lieden van Europese komaf een kopje kleiner gemaakt. Dus die kelk hebben we gevoeglijk maar aan ons voorbij laten.

Vette prijzen
Van arren moede was Koen de Koker ook maar vertrokken. Want ook daar wacht de Tour op niemand, zoals ooit Het Aambeeld Smeets al voor universeel gebruik poneerde. Uiteindelijk deden Koen en Ibrahim de koers nog wel uit. Ibrahim als voorlaatste op 3 uur en 45 minuten. Koen eindigde nog op plaats 47 van de 55 finishers. Anderhalf uur achter de mannen van Gianni Savio. Naar eigen zeggen, in zijn verhaal in “Bahamontes”, hield ie er nog “dikke prijzen” aan over.
Toch knap om na al die jaren nog eens in Mexico op te duiken in een zogenaamde recordpoging. Lekrijden en vanaf de tribune een wiel aangereikt krijgen om zelf te verwisselen. Kokeriaans-waardige slapstick. Never a dull moment.

Theo Buiting, 20 maart 2018

 

Theo Buiting
Laatste berichten van Theo Buiting (alles zien)