Vanochtend op het Radio1 Journaal. Gio Lippens stak de loftrompet over Arnaud Démare. “Wint drie van de zeven etappes, waarvan er eentje dan nog een tijdrit is.”

Mijn instant gedachte: ja, dank je de koekoek. Ze worden op hun wenken bediend in het etappeschema. Met ‘ze’ bedoel ik de massaprinters. Ik zeg nog niet dat de rode loper wordt uitgerold.

Sprinters winnen vaak etappes, en dus ook veel. De topsprinters staan ook hoog in de lijstjes van ‘meeste etappezeges in een ronde’.

Voor Italië staat de iconische Mario Cipollini zelfs bovenaan, hij zou zelf niet voor minder gaan. Hij stak daarmee een andere legende, Alfredo Binda, in een fotofinish voorbij. (Beetje oneerlijk, Binda was allang uitgefietst.)

  1. Mario Cippolini 42
  2. Alfredo Binda 41
  3. Learco Guerra 31

(Op 5 Eddy Merckx 25, en volgen nog kort daarna Saronni, Moser, Coppi, De Vlaeminck.)

Gelukkig is voor de Franse ronde het pleit (nog) niet beslecht. Cavendish komt niet verder dan het zich tussen de grootheden Merckx en Hinault wurmen, met de ellebogen gespreid.

  1. Eddy Merckx 34
  2. Mark Cavendish 30
  3. Bernard Hinault 28

Hoe komt dat nu, dat sprinters zo hoog scoren, ook in de lijstjes per jaargang. Je zou denken: er zijn toch ongeveer net zoveel berg- als sprintetappes.

Volgens mij omdat sprinters meer met de dagzeges bezig zijn. Dankzij de uitgekiende (lees: gedataficeerd gerobotiseerde) ploegtreinen weten we dat de voorspelling van een massasprint niets oplevert bij de bookmakers: het komt voor de bakker. Fijn voor de kijker ook, weet hij wanneer hij een ‘day-off’ heeft.

Het antwoord is dus klip en klaar, omdat de klimmers, de all-rounders niet al hun kaarten kunnen zetten op dagwinsten. Je hebt altijd met de vrijbuiters en rittenkapers te maken, bovendien wordt er in een bergetappe veel meer van je tactische kwaliteiten gevraagd. Divide et impera.

Men maakt mij ook niet wijs dat een massasprinter een grotere inspanning (desgewenst gemeten in wattages) voor een dagzege levert. 99% van de tijd freewheelt ie in de buik van het peloton.

Ik heb mij vaker afgevraagd wat er door het hoofd spookt van zo’n zogenaamde pur sang sprinter. Geanonimiseerd in de buik van het peloton, ploeggenoten draaien op kop hun kloten voor de pasja af,

en dan ineens als een duveltje uit een doosje steekt hij toch nog even de neus aan het venster. De leegheid van hun levens schokt mij.

Ik ga niet zeggen dat het een gevalletje ‘in de zetel’ betreft, want er moet heus nog even alles uit die spreekwoordelijke kast gehaald worden. Maar hoe moet dat nu voelen, je niet in de kijker willen spelen, beetje lousy uit beeld blijven? Hoeveel eer geeft dat? Wat denkt hij van het publiek langs de weg, van de TV-kijker die vol spanning reeds om 15.00 uur het toestel ingeschakeld heeft. Ik zou me bezwaard voelen, schaamrood op de kaken.

Er zijn allicht ook fans van sprinters, dat mag. Misschien omdat de betreffende persoon denkt dat ie zelf op zijn racefietsje het meest gelijkt op dergelijke specialisten. Mijn vermoeden is echter dat het mensen betreft die hooguit de samenvatting of de laatste vijf kilometers zien. Misschien zien ze zelfs alleen de uitslag.

Erelijsten behoren aangevoerd te worden door helden, renners die de sport naar een hoger plan tillen, renners die het voer voor de verhalen leveren.

Tot nadere orde verwacht ik in de etalage van de boekhandel eerder een biografie van Merckx dan van Cavendish aan te treffen. Van Cippolini ben ik niet zeker, maar dat zal dan zeker te maken hebben met het feit dat Binda alleen nog bij de oudere liefhebbers bekend staat.

Hoe mooi staat dat, een massasprinter bovenaan de erelijst? Ik vind het een schandvlek.

En voor je het weet wringt zo’n Démare zich daar nog tussen.

Marc Peeters