Het regent. IJsregen is het, of natte sneeuw. In elk geval is het koud, stervenskoud. Het schemert, de avond valt over het doodstille, pikdonkere bos. Twee mannen in soldatenuniform – een lange dunne en een iets kleinere met een geprononceerd reukorgaan – zitten op hun knieën op de bevroren grond. Ze zijn bezig een tent op te zetten. Ze vloeken en zuchten, want na een kwartier zijn ze nog geen steek verder gekomen.
‘Potverdikkeme Bauke, ik kan dit niet. Ik stop ermee. Mijn handen. Kijk dan, ze zijn helemaal blauw. En stijf.’ De man die Bauke genoemd werd, draait zich om en kijkt verschrikt naar de handen van zijn kompaan. ‘Jeu-tje-mi-na, Robert, dat ziet er niet best uit. Je hebt het echt koud, joh. Wacht, ik ga hulp halen.’
Hij springt op en rent zo snel als zijn lompe laarzen het toelaten, naar een houten gebouwtje. Een soort blokhut is het, op een kleine open plek in het bos. Hij klopt kort op de deur en stapt naar binnen. Daar brandt een kachel; het is er behaaglijk warm. Vier mannen in oranje polo’s zitten om een tafel. ‘Michel, Jeroen, kom snel’, hijgt Bauke. ‘Het gaat om Robert. Zijn handen. Die zijn echt helemaal blauw van de kou. Hij zei me net dat ‘ie het echt niet meer kon, de tent opzetten. En ik kan het ook niet alleen. Echt niet, ik ben zó verschrikkelijk moe.’
Onmiddellijk staan twee van de vier mannen op, trekken hun bontjas aan en wagen zich in de koude avondlucht. Ze lopen naar de plek waar Robert en Bauke hun tentje willen opzetten. Robert zit op de grond, met gebogen rug. Hij maakt een verslagen indruk. ‘Laat eens zien, Robert, die handen?, zegt de grootste van de twee. ‘Oei, dat ziet er inderdaad niet best uit.’
De andere man – klein, geblokt, Brabantse tongval – schraapt z’n keel. ‘Jongens’, roept hij, ‘kom allemaal maar hier. Lars, Maarten, ja, Steven, ook jij, kom maar! Het mag.’ Hij kijkt rond tussen de besneeuwde takken; overal duiken nu plots soldaten op, in totaal een stuk of twintig. Ze strompelen op de kleine man af en gaan in een kringetje staan. Afwachtend. Hun ogen staan dof, de meesten rillen en klappertanden. Een enkeling huilt zachtjes.
De man die Michel genoemd werd, slaat een arm om hem heen.
‘Jongens, luister. We stoppen ermee. Zojuist hebben we geconstateerd dat Robert totaal bevroren handen heeft. Het lukt hem niet meer om de tent op te zetten. En Bauke is te moe om dat alleen te doen.’ Hij knikt naar Robert en Bauke, die wezenloos naar de grond staren. ‘Goed dat jullie aan de bel hebben getrokken, mannen. Niks om je voor te schamen. Misschien ligt de fout bij ons; zijn wij te ver gegaan. Misschien hadden we jullie niet vanaf vanmiddag vier uur door de kou moeten laten lopen, met zo’n zware rugzak op.’
De mannen mompelen wat, sommigen knikken. Schuchter, voorzichtig opgelucht. ‘Ok. Wat nu?’, vervolgt de kleine man. ‘Ik stel voor dat jullie naar onze hut gaan, en daar lekker rond de kachel gaan zitten. Nee, laat die tentjes en rugzakken maar lekker liggen, die ruimen Michel en ik straks wel op. Harold en Richard zijn binnen, die zorgen voor een kop soep met broodjes kaas. O ja, verrassing: we hebben jullie eigen matrassen en pyjama’s meegenomen. Verwen je zelf maar en kruip er vroeg in. Morgen gaan we naar huis. En ik beloof jullie: wij gaan intern dit plan maar eens evalueren.’
Als de soldaten naar het hutje sjokken, duikt er plotseling een man op uit het struikgewas. Een zestiger. Gebruind, en met een ondeugende, jongensachtige uitstraling. Hij maakt een handstand en lacht heel hard om zichzelf. Als hij weer recht staat, begint hij te tieren. ‘Slappelingen! Een beetje kou, daar deden wij vroeger niet zo zielig over. Och arme, Roberts handjes, kijk nu toch: helemaal blauw zijn ze. En Bauke, jongen, was je zo moe? Waarom zeg je niks? Het lijkt verdorie wel of ik niet tot je doordring. Weet je wie er pas echt een potje moe was? Wij vroeger, als we er een seizoen op hadden zitten. Let wel: 200 koersdagen per jaar, en dan in de winter gewoon iedere dag crossen, hè?! En nu? Wat doen die slampampers van de ploegleiding? Ze zetten jullie voor de kachel, ruimen je tentje op, en verdomd als het niet waar is, ze hebben zelfs jullie eigen pyjamaatjes en matrassen meegenomen. Lars jongen, weet je waar wij vroeger op sliepen, tijdens de Tour? Nou, dat was andere koek dan…’
‘Leoooo. Leooo?’ Een vrouw in bloemetjesnachthemd buigt zich over haar man. Ze schudt hem zachtjes door elkaar. De man opent z’n ogen. ‘Lieverd, was je weer naar aan het dromen? Ik werd er wakker van. Je praatte zo hard en je maakte allemaal rare bewegingen, met je handen. Wat is er toch met je, de laatste tijd? Kom schat, kruip maar lekker tegen me aan, net als vroeger, als je moest huilen van de kou na het uurtje crossen in de winter….’
- Hersenschudding - 01/09/2022
- Lijst van dingen die ik de komende 15 jaar kan doen in de maand juli - 03/07/2021
- Echte mannen knuffelen - 01/07/2021