De fiets staat te blinken in de zon.

5.450 gram, speciaal voor hem door Benotto in elkaar gezet.

Custom made.

Het is dinsdag 5 november 1974. Ochtend in Mexico-Stad. Bijna negen uur, de werelduurrecordpoging had nu zo’n beetje van start moeten gaan. Maar er is iets.

Daar is hij. Ole Ritter draagt een blauwwitte wielertrui en een zwarte worstenhelm waar zijn haren tussendoor kieren. Onder de helm: een strak gesneden gezicht. Een lange neus die in een punt toeloopt, hoge jukbenen, een streepachtige mond, ingevallen wangen.

Terwijl de renner zijn opwarmrondjes rijdt, fixeert hij met zijn blik de jurytafel op het middenterrein. Daar zitten drie mannen, zwetend in hun donkere kostuums. Alle drie dragen ze een band om hun linkerarm. Die band bewijst dat ze van de UCI zijn. Bobo’s. De tafel voor hen is bezaaid met schema’s, stopwatches, stapels papieren, die opwaaien van hun onrust. Er ís iets.

Iets met de tijdwaarnemingsapparatuur.

Op de tribunes zitten plukjes toeschouwers wat landerig voor zich uit te kijken. Ole Ritter houdt halt en probeert de wind te voelen. Later in de ochtend zou de wind aantrekken, dat hebben ze voorspeld. Wanneer dat gebeurt, is het allemaal voor niks geweest.

Hij heeft al een aardige loopbaan achter de rug, in Italië, bij Vito Taccone. Gewonnen van Merckx, Anquetil, Altig. Wereldrecords op de tien, de twintig, de honderd kilometer. Meer nog dan een wielrenner is Ole Ritter een hardfietser. Eentje die de eenzaamheid verkiest, de pijn opzoekt in plaats van ervoor weg te duiken. En nu is hij hier terug, in Mexico, voor het hoogste voor de hardfietser. Het werelduurrecord.

Het oponthoud met de tijd duurt bijna een uur. Dan gaat hij alsnog van start. Dagen van warmdraaien over de Mexicaanse snelweg, samen met Francesco Moser en gegangmaakt door Pierino, de masseur, maanden van intensieve voorbereiding, jaren van leven voor het alleenfietsen ballen zich samen in het uur dat voor hem ligt.

Overal om hem heen zijn mensen. Assistenten, waarnemers, verzorgers, raadgevers, enthousiastelingen, de dokter met het gepommadeerde grijze krulhaar. Zijn vrouw. De man van de muziek, die alleen maar steeds hetzelfde nummer hoeft te draaien, de soundtrack van een drugstrip.

Zes jaar geleden was hij hier ook. Alleen. Toen lukte het.

Een vlezige man, ook in kostuum, stelt zich naast Ritter op.

‘Corredor! Attencion!’

Heet.

Hemel, wat is het heet.

De droge tik van het startpistool.

Het is begonnen.

Ondanks alle mensen om hem heen, is hij nu weer alleen.

Vier jaar lang was het uurrecord het zijne. Tot 25 oktober 1972, hier op deze baan, Merckx langskwam en er bijna achthonderd meter bij deed.

Volgens zijn schema’s gaat Ole Ritter vandaag nog 109 meter extra rijden. Om dat te bereiken moet hij iedere ronde op de baan afleggen met een gemiddelde van 24,2 seconden. Zijn vrouw zal iedere 24,2 seconden op een fluitje blazen. Natuurlijk, het zijn maar schema’s, en wat stellen schema’s nu helemaal voor, maar als iemand het kan, rijden op een schema, is hij het. Hij, Ole Ritter. De menselijke metronoom.

Het duurt een paar rondjes voor hij zijn ritme te pakken heeft. Dat ritme lijkt iets fysieks, maar voor een man met het fysiek van Ole Ritter is het veeleer iets van de geest, een harmonieus samengaan van de wil en de benen. Een Deense journalist noemde het lichaamsarticulatie. Vindt hij wel wat. Alle aandacht die hij bezit is nu gericht op het zo zuiver mogelijk ronddraaien, alles wat hij ooit heeft geleerd staat nu ten dienste van het zo snel mogelijk terrein winnen op de tikkende tijd. Van de buitenkant lijkt het er misschien op dat lichaam en fiets in elkaar opgaan, dat mens en machine een worden. Dat is schijn: ze zijn zowel tegenstanders als bondgenoten, de tijdrijder vecht zowel tegen als met de pedalen.

Hij voelt iets van verkoeling. Wat is dat?

Zes jaar geleden is het alweer dat hij hier was.

Zes. Jaar. Lang.

Hij was de eerste die bedacht dat wie zo snel mogelijk door de lucht wil klieven, het beste een plek kan opzoeken waar die lucht het dunst is. Een veredelde verkenningstocht van een uur was het, eigenlijk. Aan het eind van die tocht had hij 560 meter sneller gereden dan Ferdinand Bracke dat ooit deed.

O God, de wind.

De wind is opgestoken.

Steeds als hij zijn blik even van zijn stuur en zijn voorwiel losweekt, ziet hij een handjevol supporters. Ze kijken niet naar hem, verveeld als ze zijn door het beeld van die man alleen die ze duizelig fietst. Voor deze keer gaat het niet om hem, maar om de cijfers op het scorebord die almaar verder oplopen.

Het pedaleren wordt moeizamer, de benen ‘lopen vol’. Ze zijn nog niet leeg, die benen, maar hij voelt hoe ze beginnen te branden, doordat de rode bloedlichaampjes niet meer voldoende zuurstof bij de spieren weten te krijgen. Het proces van verzuring is een onontkoombaar proces, er is geen weg terug, geen herstelmogelijkheid. Alleen de volgende seconde, de volgende meter en het uitschakelen van alle hersenfuncties die hem nu niet van pas komen.

Bedrieglijk heerlijk, hoe dat briesje dat langs zijn benen glijdt. Het gaat hem vermoorden. Hij kan nergens anders meer aan denken. In zijn hoofd wordt het briesje een straffe tegenwind, een storm. De kracht stroomt niet meer uit z’n benen, maar moet er uit alle macht aan ontwrongen worden. En de rondetijden lopen op, op, op.

Hij kan het opgeven.

Hij kan de benen stilhouden.

Dan is het klaar. Dan hoeft het niet meer, lost de pijn op, houdt de wind op met waaien.

Maar hij stopt niet. Hij weet niet eens of hij niet wil stoppen of dat hij het niet kan. Hij moet door, de minuten wegmalen, de tijd volmaken, het einde halen. Wat dat ook is.

Wanneer het allemaal achter de rug is, wordt Ole Ritter van zijn fiets geholpen en naar het middenterrein wandelt, waggelt hij als een dronkenman, alsof hij vergeten is hoe je rechtuit moet lopen.

Op het scorebord staat de uitslag.

48.739 meter. Het op één na beste uur ooit.

Een reporter houdt een microfoon voor zijn gezicht. Wat er misging.

‘Il vento,’ brengt Ole Ritter uit. Zijn hersens zijn tijdelijk versmolten tot een broodje bapao, maar om te bedenken wat er misging, heeft hij geen hersens nodig. Il vento.

Later die week zal Ritter nog twee pogingen doen om het werelduurrecord in zijn bezit te krijgen. Niet doen, zeggen ze. Onverantwoord. Maar Ole Ritter doet het toch. De eerste poging strandt halverwege in een plots opstekende wind, en op zondag rijdt hij nog een laatste keer. Na afloop van dat uur is hij in het bezit van de op een na, op twee na en op drie na grootste afstand ooit binnen zestig minuten op een fiets afgelegd.

*

De manie van Ole Ritter was een nooit opdrogende bron van inspiratie voor de Deense journalist, schrijver en filmmaker Jørgen Leth. Over Ritters drie vergeefse pogingen in Mexico maakte Leth in 1974 de film The Impossible Hour en een jaar eerder, in Stars and Watercarriers, Leths film over de Giro van 1973, kreeg Ritter al een apart hoofdstukje. ‘The trial of truth’. Leths camera volgde de ervaren Bianchi-renner van ’s ochtends vroeg bij het ontbijt tot na de finish in Forte dei Marmi.

Halverwege de rit, juist wanneer Ritter Olympisch kampioen Hennie Kuiper voorbijstoof, zegt Leth, die ook de voice-over voor zijn rekening neemt: ‘Every time trial is an experiment, a confrontation with the truth.’

Een experiment. Een confrontatie met de waarheid. Een obsessie.

Frank Heinen