Foto PR-kaart Skil-ploeg (1985)
Verjaardagskalender 1 mei: Frédéric Vichot (1959)
Dalen is een kunst. Een levensgevaarlijke weliswaar, die meer dan eens een rampzalige of zelfs fatale afloop heeft gekend, maar ook een die voor menig succes heeft gezorgd. Denk aan de kamikaze-capriolen van Matej Mohorič in de afzink van de Poggio, die hem de zege in Milaan-Sanremo opleverden. Of aan Paolo Savoldelli, die als een valk in duikvlucht – de bijnaam van de Italiaan luidt niet voor niets ‘Il Falco’ – de Alpenreuzen af suisde en in extremis zijn roze trui en daarmee de eindoverwinning in de Giro van 2005 veilig stelde.
Niet voor niets bezetten deze waaghalzen twee van de drie podiumplekken toen Sporza in het voorjaar van 2022 via een publiekspoll de beste daler aller tijden zocht. Inderdaad, de verkiezing werd daags na Mohoric’ zege in Sanremo gehouden, dus de uitslag is wat geflatteerd, maar het feit dat er door vier procent van de stemmers, bijna een halve eeuw later, nog steeds aan de daalkunsten van Rini Wagtmans uit de jaren ‘70 gedacht is, komt de betrouwbaarheid van de poll alleen maar ten goede.
Vanzelfsprekend ontbreekt er ook een aantal namen. Deels door het verschijnsel vergetelheid, gedeeltelijk doordat de daler in kwestie voldoende aansprekende resultaten op zijn erelijst ontbeert om voor een plaatsje in de top 10 in aanmerking te komen. Frédéric Vichot is er het treffende voorbeeld van. De Fransman is in de tweede helft van de jaren ‘80 de ongekroonde koning in het peloton als het gaat om de kunst van het dalen, maar het aantal keren dat hij zijn vaardigheden en bereidheid tot het nemen van, toch tamelijk onverantwoorde, risico’s in puike prestaties weet om te zetten, valt tegen.
Twee Touretappes en één in de Vuelta. Dat is nagenoeg het gehele palmares van Vichot. Alle drie de zeges dankt hij aan zijn daalkwaliteiten. In Het Parool van 13 juli 1985 – op de dag af een jaar nadat Vichot zijn eerste dagsucces in de Tour boekte – tekent journalist Joop Holthausen het geheim van de Fransman op. In wat met gemak ‘Dalen For Dummies’ had kunnen heten, doet Vichot uit de doeken wat de belangrijkste vereisten en kwaliteiten van een topdaler zijn.
Koelbloedigheid, het zal niemand verrassen, staat op nummer een. Bovengemiddeld kunnen klimmen is een minder voor de hand liggend aspect, maar is in feite ook logisch. ‘Degenen die lichamelijk uitgeput zijn, hebben daar geestelijk onder te lijden. Je reflexen worden minder en die heb je als daler hard nodig’, tikt Holthausen op, wanneer Vichot zijn relaas doet en de vertaalslag van het Frans naar het Nederlands heeft plaatsgevonden. Risico’s durven nemen is er ook een. ‘Ik flirt met het ravijn’, noemt Vichot het zelf. De eigenschap zorgt ervoor dat hij er telkens naar streeft een iets hogere snelheid aan te tikken dan de rest van het peloton.
Het laatste hoofdstuk in ‘Dalen For Dummies’ is ingeruimd voor de techniek. Nog maar eens een citaat uit het artikel van Joop Holthausen, al lijkt een kleine disclaimer met een variant op ‘don’t try this at home’ vooraf op zijn plaats. Iets als ‘don’t try this in de afzink van om het even welke col dan ook’. Vichot: ‘Je moet je knieën tegen het frame durven vouwen, ook in de bochten. Je maakt je zo klein mogelijk, zodat je de rol van de luchtweerstand tot het minimum beperkt. Op die gedeelten van het parcours waarop dat mogelijk is, leg ik dan bovendien nog een arm op de rug.’
Met die laatste toevoeging zal zelfs bij de meest doorgewinterde stuntman een korte, ijzige rilling over de rug lopen en het angstzweet spontaan uitbreken. Vichot vertelt het aan Holthausen alsof hij beschrijft hoe hij op een zonnige zondagmorgen naar de bakker fietst voor een paar verse croissants. Tot slot is het remmen vlak voor een bocht van belang – laat, kort, hevig – net als het gekozen verzet – niet te groot – om erna onmiddellijk weer vaart te kunnen maken.
De editie van Het Parool waarin de daalgeheimen van Vichot te lezen staan, ligt nog niet in de kattenbak of de Fransman brengt zijn theorie in de praktijk. Twee dagen na de verschijningsdatum dendert de renner van Skil, precies op de manier die hij zelf beschreef, in de zestiende Touretappe van 1985 als eerste van de onbeduidende Côte de Marcolès, een heuveltje van vierde categorie, af. Beneden heeft hij een significante voorsprong en dus besluit Vichot door te rijden. Dat het nog 208 kilometer is tot aan de aankomst in Toulouse neemt hij voor lief. Dit is een van zijn zeldzame kansen op succes.
Met ruim drie minuten voorsprong op het peloton zal hij zijn monstervlucht met een ritzege bekronen. Een jaar eerder, in de Tour van 1984, had Vichot ook al een rit gewonnen dankzij zijn daalcapaciteiten. In gezelschap van Phil Anderson probeerde de Fransman in de afzink naar finishplaats Grenoble koploper Michael Laurent bij te halen. Nog voor het dal bereikt was, hadden de twee ondubbelzinnig aangetoond dat goed kunnen dalen het verschil maakt. Waar Vichot als een alpine skiër op weg naar Olympisch goud, perfect de ideale lijn volgend, naar beneden gleed, ging Anderson beduidend minder soepel omlaag. De Australiër sneed een bocht verkeerd aan, moest uitwijken en belandde door toedoen van de klapband die zijn plotselinge manoeuvre veroorzaakte, uitgerekend op vrijdag de dertiende, in een paar balen stro langs de weg. Zijn kans op dagsucces ging in rook op.
Ondertussen streek Vichot met speels gemak neer op zijn prooi Laurent, om hem in de slotkilometers naar Grenoble achter te laten. ‘Mijn geluk ligt altijd aan de andere kant van de berg’, was de treffende reactie van Frédéric Vichot na de huldigingsceremonie, met hoorbaar gevoel voor poëzie. De daalkunstenaar toonde zich voor even ook een dichtkunstenaar.