Foto Sławek
Verjaardagskalender 17 juli: Jaan Kirsipuu (1969)
Er zijn dagen in het leven van Jaan Kirsipuu dat hij sterk twijfelt of de Champs-Élysées wel bestaat. Of hij niet door iedereen om hem heen in de maling wordt genomen, als was hij in een levensechte variant op de film The Truman Show terecht gekomen. Jaan heeft de befaamde avenue in hartje Parijs nooit met eigen ogen gezien. Wie zegt hem dan dat die er echt ligt en dat al die renners om hem heen die, telkenmale als de Tour van start gaat, zeggen zo uit te kijken naar het moment dat het peloton drie weken later midden in de Franse hoofdstad, tegen het decor van de Arc de Triomphe, een streep zet onder de ronde, de waarheid spreken en geen acteurs zijn. Er zijn immers ook genoeg mensen die de maanlanding in twijfel trekken.
Het liefste zou Jaan erbij zijn als de laatste etappe van de Tour haar ontknoping beleeft. De sfeer willen proeven. Meemaken hoe het voelt om, na een uitputtingsslag van drie weken het verlossende Parijse straatbeeld te aanschouwen en, als het even kan, een gooi doen naar de ritzege. Maar het is hem niet gegund. Daarvoor zijn de beproevingen in de periode tussen de start en de finish van de Tour hem te zwaar. Simpel gezegd, Kirsipuu raakt die ellendige bergen maar niet over. Twaalf maal probeert hij het. Alle keren faalt hij.
De Est weet Parijs nimmer te halen. Terwijl zijn collega-spurters elkaar betwisten op de Champs-Élysées in wat ook wel het officieuze WK Massasprint wordt genoemd, zit Kirsipuu al minimaal een week thuis. Meestal langer. Weer de tijdslimiet overschreden of van armzaligheid zelf al maar vast in de bezemwagen gestapt om het onverbiddelijke wedstrijdreglement voor te zijn. Het levert de Oost-Europeaan het curieuze record op – goeie vraag voor een toekomstig NK Wielerquiz – van renner die het vaakst is gestart in de Tour, zonder ooit Parijs te halen. Ook zijn andere grote rondes, twee Giro’s en een Vuelta, rijdt Kirsipuu niet uit. Telkens dwarsbomen die vermaledijde bergen zijn weg.
Doet Kirsipuu bij zijn eerste Tourdeelnames nog verwoede pogingen de loodzware Alpen- en Pyreneeënreuzen te bedwingen, in latere jaren weet de Est wel beter. In plaats van tegen beter weten in door te zetten en uiteindelijk na het overschrijden van de tijdslimiet alsnog naar huis te worden gestuurd, kiest de voor Franse ploegen rijdende renner eieren voor zijn geld en besluit zelf zijn lijdenweg te verkorten door in een vroeg stadium van een bergetappe de bezemwagen in te duiken.
In interviews zal Kirsipuu meermaals laten optekenen dat het voor hem wellicht beter zou zijn als de Tour juist zou beginnen met de zware ritten. Dan zou de Est fris en vol energie kunnen gaan klimmen en niet zijn inspanningen in de eerste vlakke Tourweek moeten bekopen, wanneer na iets meer dan een week de weg steeds steiler begint op te lopen. Of hij in een dergelijk scenario dan nog de kracht zou hebben om, na de uitputtingsslag in de bergen, vervolgens op het vlakke alsnog mee te sprinten om dagzeges en zelfs kans te maken op de groene trui, zal vanzelfsprekend niemand ooit te weten komen. De kans lijkt klein. Kirsipuu ontbeert simpelweg het fysiek om op een hellend wegdek genoeg snelheid te kunnen ontwikkelen en het peloton te volgen. Bij het opdoemen van de eerste, de beste verkeersdrempel beginnen zijn benen, als een soort Pavlov-reactie, vol melkzuur te lopen, dat weldra aan alle kanten uit zijn oren spuit. De bergetappes zijn onbegonnen werk.
De Champs-Élysées, het tot op het laatst meestrijden om de groene trui; het zijn doelstellingen die Kirsipuu al in de eerste jaren van zijn profloopbaan, in dienst van het kleine Franse Chazal, uit zijn hoofd zet. Hij zal wel moeten. Er zit niets anders op dan zich te focussen op de eerste Tourweek. Het levert ‘Jan Kersenboom’, zoals zijn naam zou luiden als je die in het Nederlands vertaalt – iets dat televisiecommentatoren Mart Smeets en Jean Nelissen met grote regelmaat doen wanneer de Est door het beeld schiet, net zoals dat we tot in den treure kregen voorgeworpen dat de vader van Gerben Karstens notaris was en de Zwitser Jörg Müller de schoonzoon van zanger Paul Anka – een Tourpalmares op, waar menig renner die Parijs wel weet te halen, jaloers op is.
Tussen 1999 en 2004 is de Est viermaal de snelste van allemaal in een massasprint. Of zijn tegenstanders nou Cipollini, Zabel, Steels of Blijlevens heten, Kirsipuu heeft ze geklopt op het allerhoogste podium dat de wielerwereld kan bieden. Een dag na zijn eerste sprintzege in Frankrijk, in de eerste etappe tussen Montaigu en Challans, is Kirsipuu helemaal de koning te rijk. Tijdens de proloog in Puy du Fou had hij niet veel tijd verspeeld op winnaar Lance Armstrong. Daar is de lengte van het tijdritje met 6,8 kilometer te kort voor. Dankzij de bonificatieseconden, die zijn sprintzege oplevert, stijgt Kirsipuu in het algemeen klassement met superstip naar de zesde plek.
Een tweede ritzege zal hij niet weten te boeken, maar achter Tom Steels finisht de Est een dag later als tweede. Opnieuw krijgt hij tijd cadeau. Genoeg ditmaal om zijn resterende achterstand op Armstrong goed te maken en de Amerikaan uit het geel te fietsen. Zes dagen lang voelt ‘gele Jaan’ zich een God in Frankrijk. Daarna staat een tijdrit op het programma en raakt hij zijn trui kwijt. Twee dagen later, tijdens de eerste bergetappe van de ronde, stapt Kirsipuu af. ‘Parijs is nog ver’, zei Joop Zoetemelk ooit. Voor Kirsipuu is en blijft de Franse hoofdstad te ver. Onbereikbaar. Jaan Kirsipuu heeft de Champs-Élysées nooit gezien. In elk geval niet als Tourrenner.