Anna Staelens, echtgenote van de West-Vlaamse wielerprof Jan Staelens was het perfecte wielervrouwtje. Ze vertroetelde haar man als een baby, verzorgde de kinderen, hield het huis aan kant en met het naderen van de kerst was ze gewillig voor de jaarlijkse liefdeseruptie van haar verder heilig in onthouding gelovende man.
Die Jan Staelens was een hardwerkende, weinig getalenteerde wielerprof. Een kanttekening in de historie van de sport, een onzichtbare sukkelaar die uitstekend gedijde in de schaduw van de groten en zich na tien jaar broodfietsen nog altijd onderaan de ladder van het cyclisme bevond. Bidons en jasjes halen, lekgereden kopmannen terugrijden naar het peloton en wielen of zelfs zijn complete fiets afstaan aan meer getalenteerde collega’s waren de wapenfeiten die zijn curriculum vitae sierden. Toch hield hij van zijn vak, het gestructureerde bestaan en het voorspelbare ritme der seizoenen. En ook al omdat er elke maand een aardig bedrag op de bankrekening werd gestort, was iedereen tevreden en dreef het gezin trouw mee in de stroom van de rustig voortkabbelende carrière van de man des huizes. Het was een fijn, voorspelbaar bestaan.
Totdat Anna in de openbare bibliotheek van Koekelare het boek Vijftig tinten grijs leende en bevangen werd door een gevoel dat ze tot dat moment nooit had gekend. Het was een oergevoel, een diep verlangen naar passie, spanning en ongebreidelde lust. Regelmatig droomde ze van een kerel met een imposant stel dijen en dito borstkas die haar op dominante wijze alle hoeken van de echtelijke sponde liet zien. Daarna verdween hij op een racefiets in de nacht. Soms schrok ze wakker uit haar droom en bekeek dan haar Jan die nietsvermoedend naast haar lag te slapen. Met het witte, rustig op zijn ademhaling meedeinende kippenborstje en zijn tot de rand van zijn koersbroek geschoren benen, zag hij er onaantrekkelijk, bijna lullig uit. Een groot contrast met de woesteling die haar zojuist te grazen had genomen. Het waren de momenten waarop ze bijna verstikte in haar onbeantwoorde verlangens en ze zich afvroeg of er niet meer in het leven was dan de zorg voor een tweederangs coureur. Overdag piekerde ze zich suf wie die man toch was –ze kende hem vaag, maar wist hem niet thuis te brengen- die haar nu bijna elke nacht bezocht.
En op een dag was ze het zat. Ze kon haar gevoelens niet langer bedwingen. Als borrelend lava onder een flinterdunne, voor het oog onbewogen aardkorst had de lust zich opgehoopt en in haar meest sexy ondergoed was ze de kamer binnengestormd waar Jan droomde van een perfect uitgevoerde wielwissel net voor het ingaan van de finale van de Ronde van Vlaanderen. “Anna, hou op! Je weet toch hoe ik hier over denk”, wist hij nog net te roepen, voordat ze haar hand op zijn mond legde en met overslaande stem allemaal dingen riep die Jan op geen enkele manier kon plaatsen. Ze had het over dominantie, vastbinden, sterke armen en nog wat van dat soort gedoe. Arme Jan, hij wist zich geen raad! Waar had ze het in hemelsnaam over; hij moest rusten. Er stonden grote koersen op de agenda! “Gedoeme, Jan!” riep Anna wanhopig, waarna ze de slaapkamer uit stormde en zich in de keuken stortte op de bereiding van een kleffe prak pasta en het kuisen van het gemak. Jan baalde; het lukte hem niet meer om te slapen, zijn voorbereiding was ernstig verstoord.
Het leven ging verder en over het incident werd niet meer gesproken. Direct na de afwijzing had Anna haar taak als wielervrouwtje weer opgepakt en alles leek weer bij het oude. Jan trainde, sliep en at alsof er nooit iets was gebeurd en Anna zorgde voor haar man. Het was slechts uiterlijke schijn, een flinterdunne huls om een tikkende tijdbom. Anna baalde van haar bestaan en de onvrede over haar lusteloze, ambitieloze vent vrat zich als een vernietigend zuur in hun relatie. En Jan, die seut, had niks in de gaten en leefde gedisciplineerd van koers naar koers. En toen brak de dag aan waarop alles zou veranderen. De dag van de GP stad Zottegem. In eerste instantie leek het een dag als alle andere te worden. Jan deed keurig zijn werk voor de ploeg, Anna stond met een fris washandje achter de hekken en de kinderen speelden in de buurt van de finishlijn. De koers werd overigens met overmacht gewonnen door Jans ploeggenoot Chris Degrijze. Een breedgeschouderde, charismatische sprinter met een indrukwekkend stel dijen en mooi koperkleurig haar. En terwijl Anna de benen van Jan afnam en met een schuin oog naar het podium keek, was het alsof er een bliksemstraal door haar lichaam werd gejaagd. Opeens wist ze het! Hij was het! Chris Degrijze was de man uit haar dromen! Haar hart sloeg een paar slagen over, storm raasde door haar buik, de stem van de speaker bonkte hol door haar hoofd en happend naar adem probeerde ze zich tevergeefs te herpakken.
Die Chris Degrijze was een mooie jongen, een playboy, een echte sprinter. Soms was het alsof hij een radar op zijn kop had staan; hij voelde het direct aan wanneer een vrouw gevoelens voor hem had en zijn lijst met veroveringen was lang, indrukwekkend lang. Vanaf zijn troon zag hij haar staan, voorover gebukt over de benen van die loserige Jan Staelens. Ze had een mooi kontje, wat moest ze toch met die sukkelaar? Ongelooflijk dat hij nog altijd tussen de wielen zat. Degrijze zat wel even wat anders in elkaar. Hij wilde winnen, winnen en nog eens winnen en haatte het om voor een ander te rijden. Hoe heette ze ook al weer? Anna of zo? Ze zag er best aardig uit en op het moment dat hun blikken elkaar kruisten, sprong de vonk over en was er geen weg meer terug.
Daarna ging het snel. Als Jan op zijn bed lag te rusten en droomde van de ultieme knechtendaad voor Degrijze, bezocht Anna haar minnaar in zijn luxe appartement te Gistel. Het was alsof ze leefde in haar droom en al na een maand trok ze met de kinderen bij hem in. Jan bleef achter, verslagen en gebroken. Maar ondanks alle ellende bleef hij op en top prof met dat verschil dat het nu zijn moeder was die hem verzorg
Meteen vanuit de start ging het spel op de wagen en werd er volle bak gekoerst. De wedstrijd ontplofte en toen de stofwolken optrokken, bleek dat er onder aanvoering van een ontketende Jan een kopgroep van zeventien renners was ontstaan. De verbazing bij de volgers was enorm. “Wat was er in hemelsnaam met Staelens, die onbeduidende meerijder, gebeurd?” Jan ondertussen, voelde zich gelukkiger dan ooit en overzag als een ware veldheer het slagveld dat hij had aangericht. Opeens zag hij zichzelf weer rijden. Een jonge, ambitieuze kerel die, nog niet verpest door de beknelling van een profcontract, de overwinningen aaneen reeg. Een nog piepjonge Anna moedigde hem aan vanachter de hekken en vlak voordat hij het podium betrad, nam ze zijn benen af met een frisse washand. Zijn hand rustte achteloos op haar heerlijke billen. De herinnering maakte hem weemoedig -waar in hemelsnaam was het misgegaan- maar maakte tegelijkertijd onvermoede krachten in hem los. De herinneringen aan vroeger, de woede tegen Degrijze en het verlangen naar Anna gaven hem vleugels en Jan trok zo hard door dat de kopgroep volledig aan stukken werd gereten. Als een bowlingbal kegelde hij ze omver, een voor een. Verslagen liet hij ze achter, zwemmend in het niemandsland tussen kopgroep en peloton. Uiteindelijk overleefden slechts drie man de furie en draaiden Sjaak Dewolf, Roy Claesens, een vriendelijke jongen uit Gistel waar Jan regelmatig mee trainde, en Chris Degrijze samen met Jan de plaatselijke omlopen op.
Nu Jan de finish rook, was hij helemaal niet meer te houden en nog een keer gaf hij er een lap op. Sjaak Dewolf, die al kilometers lang in het laatste wiel gesparteld had en Roy Claesens konden het geweld niet langer aan en losten. Jan en Degrijze waren nu samen en met nog twee ronden te gaan, was de spanning te snijden. Even reden ze naast elkaar en keken elkaar diep in de ogen. Degrijze was er allerminst van onder de indruk en begon zijn knecht te sarren: “Zeg Staelens, pannekoek, zou je niet eens drinkbussen gaan halen? Ik heb dorst!” “Klootzak!” riep Jan, “Ik leg je erop en daarna sla ik je op je smerige bek!” daarna trok hij verschroeiend hard door en moest Degrijze alles geven om in zijn wiel te blijven. “Stomme idioot” riep Degrijze, “Rij jezelf maar leeg met je domme kop. Ik win en vanavond poep ik je vrouwtje!” Dat laatste had hij niet moeten zeggen en Jan gaf nog een keer alles wat hij had. Degrijze kraakte en liet een gaatje. Het gat werd 30 centimeter, 40 centimeter, een meter, Degrijze hapte naar adem, schakelde bij en weer terug en heel langzaam reed Jan bij hem weg.
Wim Vanderwalle was student en zat op kot te Leuven, maar met de vraag wat hij studeerde, moest je hem op dit moment niet lastigvallen. Wim was dronken, stomdronken en het enige wat hij nog wist, was dat hij goesting in een lekker vrouwmens had. Opeens zag hij haar staan, aan de overkant van de weg waar een wielerwedstrijd gaande zou zijn -Wim haatte sport en was vooral op de koers afgekomen om eens lekker met zijn kameraden te zuipen- en werd gegrepen door haar blonde haar, haar blozende wangen en vooral haar indrukwekkende bilpartij. Wims testosteron steeg op tot ongekende hoogten en zonder op of om te kijken, klom hij over de hekken en stak de straat over.
Het gat was nu definitief geslagen en met nog 14 kilometer te gaan, kon de overwinning Jan bijna niet meer ontgaan. Opeens realiseerde hij zichzelf waar hij mee bezig was, direct gevolgd door het pijnlijke besef dat hij zijn talent jarenlang verkwanseld had. Waarom was hij zo bescheiden en ambitieloos geweest? Dit was toch waarom hij ooit op een fiets was gekropen? Hij raakte geëmotioneerd en dikke tranen biggelden over zijn wangen. Hij voelde nu geen pijn meer en als in een droom stoof hij door de straten van Leuven naar de finish. Eindelijk stond hij in de spotlights die hij zo lang vermeden had. Vandaag was hij uit zijn schulp gekropen en kon niemand meer om hem heen. Even keek hij omlaag, zijn teller gaf aan dat hij nog altijd boven de 50 kilometer per uur reed, en juist toen hij zich weer oprichtte, liep hij daar: een stomdronken, waggelende gast. Een grote klap, een schreeuw, het gekletter van metaal op de straat en daarna stilte, diepe stilte. Even later passeerde Degrijze de plek des onheils, een paar minuten later gevolgd door Claesens en Dewolf en pas toen een kwartier later het complete peloton voorbij denderde en Wim alweer met zijn vrienden stond te zuipen, deed Jan voor het eerst zijn ogen weer open en keek hij in de ogen waarvan hij zoveel hield en waar hij deze dag alles voor had gegeven. “O Jan toch, lieverd, wat doe je toch allemaal stamelde Anna. Ze was geschokt en verward. De hele koers had ze als in een roes beleefd. Hier fietste de man waarop ze ooit, lang geleden verliefd was geworden. Machtig, dominant en zelfverzekerd. Wat had ze gedaan? Waarom was ze bij die walgelijke Degrijze ingetrokken, die zelfingenomen, ijdele klootzak. Een paar weken lang was ze overladen met de mooiste cadeaus en had hij haar elke avond alle hoeken van de kamer laten zien, maar het was zo oppervlakkig allemaal en Anna besefte dat Jan nog altijd de man van haar dromen was.
Pas laat in de avond keerde Jan terug in de wereld. Hij lag in een groot wit bed. Op zijn schoot rustte het hoofd van een slapende vrouw. Hij bekeek haar blonde haren, volgde de lijnen van haar fraaie lijf totdat zijn ogen stopten bij de meest begeerlijke billen die hij ooit had gezien. Hij legde zijn hand op haar hoofd, sloot zijn ogen en wist dat vanaf nu alles anders zou zijn.
- Een spannend avontuur op de flanken van de Keutenberg - 13/04/2023
- De Zonnestraal: Jean-Pierre Monseré en de herinnering - 15/03/2023
- Koers of voetbal? - 23/06/2021