Poels in de ambulanceBen je een bikkel als je door een val een gescheurde milt en nier, een dubbele longkneuzing en 3 gebroken ribben oploopt, maar toch weer op de fiets stapt? Of is dit de waanzin van het huidige topwielrennen? Het overkwam vrijdag Wout Poels als gevolg van een van de vele valpartijen die de eerste Tourweek ontsierden. Feit is in elk geval dat hij nog geluk heeft dat hij het er levend van af heeft gebracht, al is zijn toestand natuurlijk verre van rooskleurig. Poels werd kort in een ambulance behandeld en besloot daarna weer op de fiets te stappen. Niemand hield hem tegen.

Drie dagen eerder brak Maarten Tjallingii zijn heup. Ook hij fietste door en haalde zelfs de finish. Fietsen met een gebroken heup is niet alleen ongelooflijk pijnlijk, het is ook zeer onverstandig, vanwege het risico op complicaties van de breuk.

De media bestempelden beide renners direct als Tourhelden, een eer die een jaar geleden ook Johnny Hoogerland ten deel viel na zijn vreselijke val in het prikkeldraad, waarvan de beelden een ieder ongetwijfeld nog op het netvlies staan.

Wanneer een willekeurige vrijetijdsfietser een dergelijke klap maakt, zal hij of zij ongetwijfeld direct met loeiende sirenes naar het dichtstbijzijnde traumacentrum worden vervoerd en na grondige analyse op de spoedeisende hulp linea recta door gaan naar de intensive care met deze verwondingen. Zou deze fietser ook een held zijn wanneer hij zich niet naar het ziekenhuis zou laten vervoeren, maar er voor kiest om toch maar weer op de fiets te stappen? Het antwoord laat zich raden.

Maar wat is dat dan toch met die wielrenners dat ze koste wat kost de finish willen halen? En de internationale wielerorganisatie UCI (toevallig het omgekeerde van ICU, ofwel intensive care unit) die wel bezig is met een absurde heksenjacht tegen dopingzondaars, maar niets doet om het wielrennen zelf veiliger te maken?

Het grote probleem in het huidige wielrennen is dat er onmenselijke eisen aan de renners worden gesteld. Een kleine 200 man die over smalle bochtige wegen in drie weken tijd bijna 3500 kilometer moeten afleggen en daarbij en passant nog de nodige cols van de ‘hors catégorie’ passeren. Eigenlijk kan het niet. Zeker niet op een bruine boterham met pindakaas, om met een bekende Tourprofessor te spreken. Maar de Tour is een commerciële moloch geworden en the show must go on, wat er ook gebeurt. Wat er ook gebeurt. Vorig jaar overleed Wouter Weylandt door een zware val in de Giro. De Giro ging door en er veranderde niets.

Aan de andere kant is de dopingjacht de laatste jaren verworden tot een inquisitie waar communistenjager McCarthy nog een puntje aan kan zuigen. Onder het mom van de bescherming van de gezondheid (wat een gotspe!) van de renners en de ‘ethiek van de sport’, geldt er een zero-tolerance beleid waarbij zelfs het vinden van de geringste sporen van stoffen die op de voortdurend langer wordende verboden lijst staan, leiden tot lange schorsingen en het afnemen van gewonnen prijzen. Bovendien dienen de renners dagelijks hun wehereabouts te overleggen aan de UCI, waardoor hun privacy, ook buiten het seizoen, volledig non existent is.

Zelf heb ik een veel genuanceerder standpunt over doping en ik sta daarin niet alleen. In een editorial in het gezaghebbende medische tijdschrift The British Medical Journal, werd onlangs nog een lans gebroken om het verbod op doping af te schaffen. Allereerst is het argument van het beschermen van de gezondheid van de renners eenvoudig te weerleggen. Met de juiste medische begeleiding (en die hebben de meeste ploegen wel, zo blijkt wel) is een verantwoord beleid denkbaar waarbij renners naast een goed trainingsschema en juiste voeding, ook kunnen beschikken over wat chemische versterking. Lang niet alle middelen die op de dopinglijst staan zijn schadelijk in de juiste dosering (bv Bèta-2 agonisten, een astmamedicijn en epo), en van de middelen die wel schadelijk zijn (zoals bv heroïne en alcohol), is het sowieso maar de vraag of je er harder van gaat fietsen. Dat een middel als epo (erytropoëtine, een natuurlijk hormoon, oa toegepast bij ernstig nierfalen) prestatiebevorderend is vanwege de toegenomen zuurstofopnamecapaciteit van de gebruiker, lijkt duidelijk, maar het effect is niet anders dan van een, wel toegestane, hoogtestage.

Dan het argument dat doping de sport oneerlijk zou maken. Het is ontegenzeggelijk waar dat een renner die een prestatiebevorderend middel gebruikt, een voordeel heeft ten opzichte van een renner die het middel niet gebruikt, maar topsport is per definitie niet eerlijk. In de eerste plaats is er het verschil in lichaamsbouw waardoor verschillende renners, verschillende kansen hebben. Dan zijn er factoren als leeftijd, trainingsintensiteit, materiaal en het weer (met name bij tijdritten), die de topsport tot een oneerlijke competitie maken tussen volstrekt onvergelijkbare renners.

Hoe zouden we dan om moeten gaan met doping? Allereerst zou het belang van de wielrenner voorop moeten staan. De gezondheid staat hierbij centraal en daarnaast een optimale begeleiding om de renner te kunnen laten komen tot topprestaties. Voorts zou er, bij een einde aan het dopingverbod, absolute openheid moeten zijn van alles wat een renner gebruikt. Dopingcontroles zullen worden omgevormd tot gezondheidscontroles en bij twijfel aan de gezondheid van de renner geldt geen schorsing, maar een (tijdelijk) startverbod, in het belang van de renner zelf.  Als we het over eerlijke topsport hebben, dan zouden we hiermee in elk geval al een aardig eind op weg zijn.

Daarnaast zal het wielrennen veiliger gemaakt moeten worden. Behalve het verplichtstellen van de valhelm na de doodsmak van Fabio Casartelli in de Tour van 1995, is er op dit terrein de afgelopen 15 jaar bar weinig veranderd. Te denken valt onder andere aan een kleiner peloton, een minder zwaar parcours en dranghekken op plaatsen met veel publiek. Dit zou een speerpunt van de UCI moeten zijn. Op die manier zal de drang om überhaupt aan doping te beginnen overigens ook vanzelf minder worden en worden de gladiatoren weer gewoon topsporters.

Alexander van Straten