Voor een renner met een bijnaam als ‘Ut Beest’ moet je altijd vrezen. Dat deed ik dus ook. Lieuwe Westra had een bijzonder goed eerste jaar bij Vacansoleil gereden in 2009. Hij werd dat jaar onder andere tweede in de tijdrit van de Driedaagse de Panne, achter jawel: Bradley Wiggins.

Met het zweet al in mijn fietszeem zat ik me in de auto naar Friesland af te vragen hoe Ut Beest mij zou oppeuzelen in zijn territorium. Het was koud op deze decemberdag. En dan zijn Friezen altijd in het voordeel. Ik wist het zeker: hij ging het op de kant zetten en zou dan als een windmolen de koude wind in zijn gezicht omzetten in een ongekende kracht op zijn pedalen. Arme Batavus.

Arme ik! Want hoe zou ik de weg naar Molenend terugvinden als Lieuwe mij in de middle of knowhere in fucking Friesland had achtergelaten?

Ik kon mezelf met de blik op de lange zwarte repen asfalt richting Leeuwarden geruststellen met de gedachte dat Lieuwe ook weer niet zo asociaal kon zijn. Een renner behandelt een journalist toch met iets meer egards. Of hij lacht hem keihard uit. Ja, dat ging hij doen, ik wist het. Hij zou mij in zijn polder er keihard afrijden, meters afstand nemen en dan – als het gat groot genoeg was – zijn fiets tegen een boerenhek zetten en heel nonchalant op zijn prooi wachten. Dat zou Ut Beest doen.

Met moeite kon ik het stuur van mijn auto – ik was nog steeds niet in Friesland – rechthouden toen ik bevend dacht aan de schaterlachende Fries. Die vernedering zou mijn artikel niet gaan halen. Dat wist ik ook.

Natuurlijk was het tochtje vooral bedoeld als een gezellig ogend interview voor Fiets over zijn favoriete trainingsroutes door Friesland. Maar profwielrenners kun je nooit vertrouwen. Daar zijn ze tenslotte wielrenner voor.

Aart Vierhouten had mij een week eerder nog gewaarschuwd over zijn ploeggenoot: “Oh, je gaat met Ut Beest fietsen? Nou hopelijk doet-ie rustig aan dan.” Iedereen deed mee aan de mythevorming rond de Friese Vacansoleilrenner. Behalve één man: Lieuwe Westra zelf.

De wegen richting de eindbestemming werden steeds smaller. Tot ik in het idyllisch aandoende Molenend belandde. Bij het ouderlijk huis van Westra stond al een fiets klaar. Ik schrok me rot: het was zijn tijdritfiets. Een gewaarschuwd mens telt dan zeker voor twee. Westra op een tijdritfiets, berg je dan maar verslaggevertje.

De vriendelijke Fries legde meteen uit dat hij net nieuwe wielen had die uitgetest moesten worden. Niet vandaag. Zijn trainingsrondje ging hij op de wegfiets (toen nog van het merk Batavus) doen. De kans op een eerlijke strijd en een iets kleinere vernedering werden daarmee in mijn ogen vergroot.

Na een bak koffie stapten we op. Op de steentjes in het dorp zette hij meteen goed aan. Ik zag het nog als een lekkere opwarmer. Maak mij maar gek jongen. Kom maar op!

Voor hij me al een loer kon draaien, besloot ik alvast even te peilen hoe zijn bijnaam zich weerhield ten opzichte van zijn trainingsarbeid. Maar wat schetste mijn verbazing? Hij kwam met teksten als: “Op een trainingskamp ben ik echt niet degene die het hardst traint of als eerste een klim op wil komen.” Maar waar kwam die bijnaam dan vandaan? “Dat hebben ze bij mijn vorige ploeg Krolstone bedacht. Dat is een beetje doorgegroeid en nu gebruikt iedereen het. Ze vinden wat uit hè. Ik kan slechtere bijnamen bedenken.”

Hij vond het allemaal wel prima met die bijnaam. Met die nuchtere houding was ook in een klap de mythe van ‘Ut Beest’ voor mij verbroken. Hij zette op een brug nog een keer aan op het grote blad, maar grote indruk maakte het op mij niet meer.

Ik was eerlijkgezegd wat teleurgesteld in de onverschrokkenheid van deze Friese doordouwer. Helemaal toen hij de route inkortte vanwege het koude weer. Uit de mond van een Fries klonk die mededeling voor mij als een leeuw die vriendelijk bedankt voor een sappig jong hertje als voorgerecht. Maar wat wist ik ook van Friezen?

Okee, ik geef toe: Westra’s keuze om niet te lang in de kou te fietsen was professioneel te noemen en dat hij mij spaarde was uiterst vriendelijk van hem. Maar toch had ik meer van een renner verwacht die ze een beestachtige bijnaam hadden gegeven. Prima kerel verder, laat daar geen misverstand over bestaan.

Ik concludeerde op mijn terugweg naar het westen dat het met bijnamen van wielrenners is als met voornamen van gewone mensen: soms past het niet bij je.

De paar gevallen die van hun ouders een naam hebben gekregen die niet bij ze past (de Rovers, Lentes, Vlinders, Storms van nu zullen over een paar jaar massaal de deur bij kinderpsychologen platlopen met deze gevoelskwestie, maar dit terzijde) hebben een groter probleem dan een wielrenner met een verkeerd verzonnen bijnaam. Een wielrenner kan zich door bepaalde prestaties of eigenschappen een nieuwe bijnaam aan laten meten. Of: hij zorgt dat zijn bijnaam opnieuw en nog beter past, als een op de groei gekochte winterjas.

Toen ik Westra afgelopen week bezig zag in Parijs-Nice zat ik huiverend en bevend voor de tv. De nachtmerries met Ut Beest kwamen als dagdromen weer terug. Ik werd er weer bang van toen ik zag met welk gemak hij in Mende won. Nog angstaanjagender was zijn beestachtige kop bij de finish van de tijdrit. Ik zag hem in de vermenging met mijn dromen veranderen in een driekoppig monster met zes tongen.

Ut Beest is los!

Tijden zijn veranderd sinds gisteren. Het peloton is een stuk minder veilig geworden met de ontketende Lieuwe Westra. Berg je maar wielrennertje.

 

 

 

 

Pieter van der Meer