Kenneth MerckenKenneth Mercken (24 augustus 1976)

De kleine Kenneth Mercken groeit op tussen de frames, de geur van geoliede benen en rondemissen. Hij is altijd wel bij een wedstrijdje te vinden, het gezin Mercken is een koersfamilie par excellence. Mathieu, Kenneths vader, had zo ontzettend graag coureur willen worden. Geldgebrek heeft zijn ambities echter in de kiem gesmoord.

Zelf krijgt Kenneth al als kleine jongen een crossfietsje, om mee te spelen. Kerstcadeau.

Mathieu heeft het talent in zijn zoon onmiddellijk herkend.

En spelen doet Kenneth. Hij wordt lid van een wielerclubje en de dag dat zijn trainer hem niet langer bij kan houden, laat niet lang op zich wachten.

Kenneth Mercken is dan twaalf jaar oud.

De microwereld van de koers wordt meer en meer de zijne. In die wereld neemt dope een belangrijke plaats in. Kenneth ziet het gebeuren, overal om zich heen, hij kan er onmogelijk níet naar kijken. En dan neemt hij op een dag zijn eerste cortisonentabletje.

Onschuldig, maar ook: verboden.

Hij is op de glijdende schaal van het bedrog geklommen, de schaal die onherroepelijk richting de afgrond voert.

Achteraf beziet hij de keuze voor het vals spel nauwelijks als een bewuste keuze. De sport heeft hem in zijn macht, hij conformeert zich slechts aan wat zijn microwereld van hem verlangt.

En toch. Het duurt lang alvorens hij zich daadwerkelijk serieus met fietsen bezighoudt. Hij trapt wel zo’n beetje voor de lol, één, twee keer per week, vaker niet. Af en toe rijdt hij een wedstrijdje mee in een categorie die de vrijblijvende naam ‘Vrije Liefhebbers’ draagt.

Bij een van die wedstrijdjes komt hij zijn vader tegen in de kopgroep, in Andenne.

Vader en zoon Mercken sprinten uiteindelijk om de zege.
Mathieu begint de sprint van ver.
Van te ver, want Kenneth dreigt al snel langszij te komen.
Mathieu dringt hem met zijn ellebogen naar de zijkant.
Vader en zoon, tegenstanders op leven en dood.

Kenneth is al 22 als hij tot inzicht komt dat hij zijn talent – hij is begiftigd met een opvallend talent als de weg stijgt – te gelde moet maken.

Viavia wordt hij in contact gebracht met een beruchte arts, Jules Mertens. Mertens is een celebrity in het peloton, de man is de dokter van Frank Vandenbroucke, die in die dagen over een onuitputtelijk arsenaal krachten beschikt. VDB, een beter visitekaartje kan een wielerarts zich onmogelijk wensen.

De eerste keer dat Kenneth bij Mertens’ praktijk arriveert, vergeet hij nooit meer.

Bij binnenkomst is de jonge renner al behoorlijk geïmponeerd. Dit is het dus, dit is where the magic happens.

Mertens vraagt hem zich van zijn kleding te ontdoen en op de behandeltafel te gaan liggen. Kenneth gehoorzaamt.

Een ongemakkelijke stilte daalt neer in de behandelkamer.
Mertens komt terug uit een andere ruimte, een spuit van 100 milliliter in zijn hand.
Kenneth slikt.
Zonder enig commentaar ramt de dokter de spuit in de rennersheup. Hij tapt bloed af, verrijkt het bloed met iets onduidelijks uit een machine, loopt terug en drukt de spuit tussen zijn ogen.
Nog altijd zwijgen beide mannen.
Mertens gooit de spuit achteloos in de vuilnisbak, kijkt Kenneth aan en vraagt: ‘Zo, wat scheelt er?’

Een week later, in Waregem, is Kenneth met afstand de beste man in koers. Dat hij niet wint, is slechts een detail: hij heeft HET gevoeld.

Binnen twee jaar is hij Belgisch kampioen bij de elite-zonder-contract. Op het parkoers van Halle rijdt hij die dag rond als een medicijnkast: epo, cortisonen, groeihormonen en amfetaminen. Hij wordt betrapt, op een middel waar hij nota bene een attest voor heeft, er moet een advocaat aan te pas komen om hem vrij te pleiten.

Na het kampioenschap, zo verwacht Kenneth, zullen de profploegen voor hem in de rij staan. Maar de telefoon zwijgt en aan het eind van het jaar is hij 24, al jaren fulltime wielrenner en nog altijd niet meer dan een goedwillende amateur.

Dan, als hij de hoop al bijna opgegeven heeft, volgt dan toch het telefoontje. Aan de andere kant van de lijn is een wielerscout die Kenneth kan onderbrengen bij een Italiaanse opleidingsploeg.

Kenneth grijpt deze laatste strohalm met beide handen aan.

Hij vertrekt, om dat te worden wat zijn vader zo graag zou willen worden dat hij wordt: professioneel wielrenner.

Coureur.

In de eerste maanden kijkt Kenneth zijn ogen uit. Nergens ziet hij iets wat op doping lijkt. Maar is dit dan niet Italië, is dit dan niet het wielerland van de onbegrensde mogelijkheden, óók medisch?

Als hij er een maand is, wordt hij nerveus. Hij belt zijn arts in België.

Paniekerig legt hij hem uit hoe clean het er aan toe lijkt te gaan.

De dokter stelt hem gerust. Dat komt vanzelf, zegt hij.

En het komt ook vanzelf.

Op een dag, in een vakantiewoning waar hij met de ploeg op trainingskamp is, besluit hij dan maar zelf aan de slag te gaan. Op het toilet vult hij een spuit en gaat in alle haast op zoek naar een ader.

Er wordt aan de deur gemorreld.

Hij roept dat hij met rust gelaten wil worden, hij is zich aan het aftrekken.

Als hij van het toilet komt, wordt hij opgewacht door grijnzende ploegmaats. Allemaal tonen ze hem trots hun eigen preparatiemateriaal.

Het gaat Mercken in Italië niet alleen maar voor de wind. Prof worden is inmiddels niets minder dan een obsessie voor hem, een droom die hij koste wat kost in vervulling moet laten gaan. Hij begint af te vallen, steeds meer, tot hij op een dag nog 69 kilo weegt.

Kenneth is 1 meter 91, 69 kilo is voor iemand van zijn postuur je reinste anorexia.

Iedere dag brengt hij vele uren door op de fiets, uren waarin hij alleen is met zichzelf en zijn eigen gedachten, die altijd maar cirkelen rond die ene droom: prof worden.

Coureur.

En coureurs zijn dun, zo dun mogelijk. Er zijn dagen dat Kenneth voortdurend zijn gewicht meet, steeds op andere momenten van de dag. Alles om dat metertje steeds een beetje verder naar beneden te drukken, als een armpjedrukker de hand van zijn tegenstander. Inmiddels slaagt hij er in ook zichzelf om de tuin te leiden: wanneer hij zich weer eens weegt, leunt hij zo ver mogelijk achterover. Het scheelt een halve kilo.

Daarnaast laat hij zich grondig doperen, evenals alle anderen. Maar er is een probleem: epo, het Asterixachtige toverdrankje van het peloton, heeft geen enkel effect op zijn prestaties. Hoe afgewogen hij ook gebruikt: zijn prestaties worden er geen haar beter van.

Zijn ploegleider stelt hem voor aan een Franse arts. De man zal hem grondig onderzoeken.

Reden: Kenneth Mercken maakt te weinig mannelijk hormoon aan, als gevolg van een uitzonderlijk geval van verlate puberteit. Hij is een non-responsive, een lichaam met een gebruiksaanwijzing, de enige renner bij wie epo spuiten evenveel zin heeft als een luistertoets op een dovenschool.

De dokter die hem het slechte nieuws meedeelt, komt met een alternatief. Groeihormonen. Maar dan niet groeihormonen in kuurvorm, zoals gebruikelijk, maar een hele loopbaan lang. Dag in, dag uit. Slikken.

Kenneth knikt, hij is bereid om alles te doen wat in zijn macht ligt om zijn doel te bereiken. De groeihormonen zouden slechts een aanvulling betekenen op zijn toch al uitgebreide dopedieet.

Er zit wel een maar aan, legt de dokter uit. Voortdurend groeihormonen innemen zorgt ervoor dat lichaamscellen onbeperkt groeien, zonder de kans te krijgen weer hun oude vorm aan te nemen. Onder die cellen zouden zich ook potentiële kankercellen kunnen bevinden. En dan… Tja.

De boodschap is duidelijk: wanneer hij zijn droom wil verwezenlijken en coureur wil worden, zal Kenneth Mercken het lot moeten tarten. In de auto op weg naar huis beslist hij dat zijn leven hem weer waard is dan zijn droom. Hij zal stoppen met wielrennen en terugkeren naar school, naar de Filmacademie.

Nog in de auto belt hij zijn vader. Hij deelt hem zijn beslissing mee.

Matthieu Mercken begrijpt er niets van. Helemaal niets. Wie coureur kan worden, heeft daar alles voor over. Toch?

De wielercarrière van Kenneth Mercken lijkt afgelopen, nog vóór die goed en wel begonnen is. Toch keert hij in 2005 nog één keer terug: het miniploegje Flanders biedt de oud-belofte een contract aan. Kenneth gaat akkoord, hij weet zelf onder welke voorwaarden: clean.

Zijn comeback duurt maar kort; clean rijden is onbegonnen werk. Als hij besluit toch weer naar de spuit te grijpen, is het al te laat: hij blijkt aan een langdurige darmaandoening te lijden.

De beslissing om er definitief mee te stoppen, komt in de trein. Opeens begrijpt hij het: hij werkt al jaren voor één ding. De waardering van zijn vader. En dat komt hem nu zijn neus uit.

Vanaf dat moment concentreert hij zich volledig op zijn nieuwe leven.

In 2011 verschijnt zijn korte film The Letter, een duister portret van de wielerwereld. De min of meer autobiografische film handelt over een Russische amateur die naar Vlaanderen komt om er prof te worden. Mensen die de film zien, raken niet uitgepraat over die ene scène, waarin de met doping vervuilde urine uit de blaas gaat, waarna een schoon plasje in de blaas teruggeplaatst wordt.

Over die methode gaan gruwelverhalen in het peloton; Kenneth heeft het nooit zien gebeuren.

The Letter wint verschillende prijzen en levert Kenneth Mercken bekendheid op als talentvol regisseur. Intussen is hij redacteur bij het Vlaamse fietsmagazine Grinta en legt hij de laatste hand aan zijn tweede film.

Werktitel? ‘Coureur’.

Mathieu Mercken gaat hem vast bekijken. Maar begrijpen zal hij het vast niet.

Coureur, dat moet je worden.

 

Bronnen o.a.:

  • Sander Slager, ‘Dromen van list en bedrog’. In: Wieler Revue.
  • Humo: ‘Kenneth Mercken, de wielrenner bij wie epo niet werkte’
  • Radio 1 sportzomerdoc: ‘De man bij wie epo niet werkte’, juli 2012.
Frank Heinen