JureRobicJure Robič (10 april 1965)

Je zou kunnen denken dat het een normale man is.
Wanneer New York Times-reporter Daniel Coyle in 2005 bij Jure Robič op bezoek gaat, treft hij een op het eerste gezicht normale man aan. Mager, akkoord. Een beetje vreemd misschien, ok. Maar niets bijzonders.
Robič toont Coyle zijn appartement op de vijfde verdieping van een verveloze flat, in het weinig pittoreske Korska Bela. Hij toont zijn vrouw, zijn fiets en zijn huisraad. Niets bijzonders.

Een verlegen man die lang op zoek is geweest naar zijn talent. Zijn vader gaf het familierestaurant in beheer van zijn halfbroer, Jure moest bij hen komen bedelen of ze misschien nog een afwasser konden gebruiken. Naar, maar niets bijzonders.

Op het moment van Coyles bezoek is Jure Robič officieel de hardste wielrenner aller tijden. Toch heeft hij geen ploeg; hij fietst als eenling, zijn onkosten worden vergoed door privésponsors.
Robič doet niet aan normale wedstrijden mee. Normale wedstrijden zijn voor watjes. Normale wedstrijden zijn niets bijzonders. Nee, Jure Robič is ’s werelds beste (tevens ’s werelds gekste) ultra-atleet.
Robič heeft in 2005 al twee keer de RAAM, de gruwelijke Race Across America gewonnen. In dat soort ultrakoersen gaat het niet om snelheid, tactiek of kracht, maar om doorzettingsvermogen, meer nog, om het vermogen de pijn als een minderwaardige emotie aan de kant te schuiven en door te fietsen, altijd maar door te fietsen.
Tot de dood, of iets wat daar heel dicht bij in de buurt komt, op volgt.

Robič wordt tijdens zijn wedstrijden begeleid door een klein team. Zij proberen datgene uit hem te halen wat menselijkerwijs niet meer mogelijk is. Wanneer Jure op de bodem van zijn krachten is, moedigen zij hem aan de restjes van de vloer te schrapen. Ze beledigen hem, om zijn hersenactiviteit op gang te houden en hem te laten herinneren wie hij ook alweer is. Want wie zo diep gaat als Jure Robič, zal merken dat zijn kortetermijngeheugen langzaam verdwijnt.
Vanaf de derde dag van iedere wedstrijd, herhaalt Jure om de tien minuten dezelfde vraag. Hij krijgt er een belediging voor terug.
Wat Jure Robič ervaart in zijn wedstrijden, gaat veel verder dan pijn alleen. Hij wordt paranoïde en begint te hallucineren. Een keer, wanneer hij op het punt van instorten staat, versnelt hij plotseling. Later zal hij beweren dat hij achtervolgd werd door een peloton mannen op paarden.

Wanneer Jure Robič veertig jaar is, wint hij vrijwel iedere test waaraan hij deelneemt. De gruwel kan hem niet gruwelijk genoeg zijn. In 2004 stelt hij bijvoorbeeld het wereldrecord op de 24-uurs tijdrit scherper. In een enkel etmaal rijdt hij meer dan 518 mijl.
Wanneer de ontberingen hem niet zwaar genoeg zijn, maakt Robič ze net even afschuwelijker, bijvoorbeeld door kort na elkaar aan twee ultrawedstrijden deel te nemen, de RAAM en Le Tour Direct, een volledige Tour de France zonder pauzes, die hij in slechts zeven dagen en negentien uur voltooit. En wint. Als weinig getalenteerde atleet moet hij zijn achterstand inhalen wanneer anderen rusten. Daarin is Jure onovertroffen: hij is getraind zich te beperken tot hazenslaapjes van nauwelijks anderhalf uur.
Zelfs voor gekken is dit gekkenwerk.
Naast zijn races traint Jure Robič jaarlijks ongeveer 335 dagen per jaar. In totaal is dat zo’n 42.000 kilometer.
Ieder jaar een ritje om de aarde.
Iedere kilometer staat beschreven, iedere meter van pijn en wezenloosheid is gearchiveerd in een van de bevlekte notitieblokjes die schots en scheef in een la liggen.

Jure Robič bewijst een leven lang dat vermoeidheid geen objectieve stand van zaken is, uitputting geen feit, maar een subjectieve emotie, die weggeduwd kan worden wanneer je er geen behoefte aan hebt. Hij is een natuurtalent: geboren met de aanleg om het alarm van pijn extreem goed te negeren. Iedere wedstrijd duwt hij gewoon een stukje kauwgum tussen de bel die zijn lichaam laat rinkelen.

Begin 2010, een kleine vijf jaar na het verhaal in The New York Times, pleegt Jures broer Saso, een professioneel skiër, zelfmoord. Enkele maanden later sterft ook Jure Robič, bij een aanrijding in Plavski Rot, niet ver van zijn huis. Hij is slechts 45 jaar geworden.
Emily Dickinson schreef: “Pain has an element of blank.”
Ze had gelijk, en Jure Robič wist het. Maar Dickinson vergat er een zinnetje aan toe te voegen.
“And so has death.”

Frank Heinen