En toen lag er een boek van 110 jaar oud bij de post. Het Duitse antiquariaat dat het pakketje had verstuurd, had Willy Schmitter. Eine Biographie grondig verpakt, alsof het iets uiterst duurs en breekbaars betrof. Bij het openknippen van de plakbandlagen sneuvelde een keukenschaar.

Het is een dun boekje, nauwelijks 25 pagina’s. Schrijver is Fredy Budzinski. Budzinski is voor Duitsland wat Joris van den Bergh voor Nederland, Albert Londres voor Frankrijk en Karel van Wijnendaele voor de Vlamingen: de man die het wielrennen min of meer op eigen houtje tot grote hoogten schreef. In het jaar dat Budzinski dit boekje schreef – 1905 – was hij 35 jaar en zelf nog actief als professioneel wielrenner, zij het op bescheiden niveau. Hij vertolkte toen al de wonderlijke dubbelrol van coureur en wielerjournalist. Of hij ooit tegen Willy Schmitter heeft gekoerst, is onbekend.

Hij zou vermoedelijk geen schijn van kans hebben gehad.

*

Willy Schmitter wordt op 8 februari 1884 geboren als zoon van een bakker. Hij behaalt zonder onoverkomelijke problemen zijn middelbare schooldiploma en leert voor apotheker. Nooit zal hij beroepsmatig hoestsiroop schenken en zalfjes tegen looporen klaarmaken.

De roeping van Willy Schmitter ligt op de wielerbaan, hoezeer zijn vader de lokroep van het professionele ook probeert te smoren.

Het zijn de gouden jaren van het Duitse baanwielrennen, zo rond de eeuwwisseling. De jaren van de levensgevaarlijke stayerskoersen, de jaren van Thaddy Robl, de David Beckham van de betonbanen die later, tijdens het uitoefenen van zijn favoriete hobby, uit een propellervliegtuigje zal waaien.

De nieuwe Thaddy Robl moet Willy Schmitter gaan heten. Als hij nog maar achttien jaar is, wint hij in zijn eigen stad Keulen de prestigieuze Rheingold Pokal. Nummer twee daar is de Deen Orla Nord, een andere oerster van de koers. Een jaar later al hangt Willy de apothekersjas in de kast en wordt professioneel wielrenner.

In dat jaar is hij maar liefst twaalf keer de beste. Op de wereldkampioenschappen voor stayers in Antwerpen wordt hij vierde. Twee weken later, bij een wedstrijd in Keulen, verslaat Schmitter de man die in Antwerpen wereldkampioen werd, Bobby Walthour, met flinke voorsprong.

Het is een kleine business, de wereld van de stayers. Zo kan het dat een van Willy’s grootste concurrenten, zijn plaatsgenoot Peter Gunther, ook z’n beste vriend wordt. Die vriendschap is van korte duur: aangemoedigd door hun supporters komen Willy en Peter steeds weer tegenover elkaar te staan. Eerst alleen op de baan, steeds vaker ook erbuiten. Als op 9 juli 1904 het startschot klinkt voor de Grossen Preis vom Thein is de sfeer tussen de Schmitters en de Gunthers op de tribune prima te snijden. De twee jongens hebben maar een doel: de ander voorblijven.

Die dag gaat het voor het eerst goed mis.

Na een gevaarlijke manoeuvre van Gunthers gangmaker, Heinrich Otto, vallen Gunther en Schmitter allebei en moeten opgeven. In de daaropvolgende maanden krijgt Gunther het flink te verduren als hij aan de start van een koers verschijnt, of wanneer hij gewoon in Keulen over straat loopt.

De concurrentie laat Willy Schmitter tot steeds grotere hoogten stijgen: in 1905 wint hij de meeste stayerskoersen van allemaal, meer nog dan Walthour en de andere gigant van het hengsten achter grote motoren, de Nederlander Piet Dickentmann. Dus wanneer aan het eind van het seizoen het EK in Leipzig naderbij komt, is er maar een favoriet.

In de dagen voorafgaand aan de wedstrijd is Willy Schmitter vrolijk, ontspannen. Wie hem ziet lopen, op een wolk van onwankelbare zekerheid, begrijpt dat de uitslag eigenlijk al vast staat.

De tribunes van de wielerbaan van Leipzig zijn afgeladen, die 18e september. Dertigduizend mensen zijn er getuige van hoe de voorband van de fiets van Willy Schmitters ontploft.

De renner vliegt over zijn stuur en komt op het beton van de baan terecht.

Huttenrauch, de gangmaker van renner Contenet, kan hem onmogelijk meer ontwijken en rijdt over hem heen. Onmiddellijk daarna vliegt Contenets motor in brand.

Charles Peguy, Schmitters gangmaker,  is door de val zo geschrokken dat hij zijn motor met een ruk dwars over de baan stuurt en daar midscheeps wordt geramd door Louis Darragon en diens gangmaker, Darioli.

Het volgende moment is de baan een slagveld. Overal liggen lijven, fietsen en motoren.

De wielen draaien nog.

Die nacht sterft Willy Schmitter, 21 jaar, in een Leipzigs ziekenhuis aan een schedelbreuk.

Op 19 september 1905 hangt er in heel Keulen een mist van ellende. In de loop van de dag hangen alle winkeliers foto’s van Willy in hun etalage. Een specifieke ansichtkaart is niet aan te slepen: een foto van Willy, op de wielerbaan achter een grote motor. Op die motor zit Magere Hein.

Enkele dagen later, de dag van de begrafenis, staan er op de drie kilometer tussen Willy’s ouderlijk huis in de WindmuhlenstraBe en de Keulse begraafplaats vijftigduizend mensen te wachten om hun held een laatste maal te groeten.

Aan het graf van Willy Schmitter spreken Willy’s vader en een official van de wielerbond met door tranen verstikte stemmen. Die avond schrijft Fredy Budzinski een klein versje:

Was noch am Morgen strahlend glanzte / Sinkt in den Staub beim Abendrot / Kein Mensch kann dem Geschick enteilen / Der schnellste Renner ist der Tod.

*

In Budzinski’s Willy Schmitter. Die biographie staat een foto van een vijftienjarige Willy. Wanneer je zijn levensloop niet zou kennen, zou je denken dat je met een jonge dichter te maken hebt. Het gezicht bezit de zachte trekken van iemand die liever niet buitenkomt.

Een paar pagina’s verder een nieuwe foto, genomen enkele maanden voor Schmitters dood, na zijn zege in de Grossen Preis den Goldenen Rad. De blik is nog steeds die van een melancholische poëet, maar het gezicht is scherper, inclusief de dunne mond die de vastberaden topsporter tekent.

Budzinski schrijft in wapperende volzinnen over zijn onderwerp, zijn collega, die tegelijk zijn idool moet zijn geweest: ‘Alles wat hiervoor over mannelijkheid, moed en kracht is gezegd, heeft betrekking op Will Schmitter, want nooit heeft iemand door zijn prestaties, zowel als wielrenner als als mens, zoveel opwinding opgeroepen.’

Frank Heinen