Het is een warme maandagmiddag in augustus. Ik zit in de berm van de weg naar de Mont Ventoux, een paar honderd meter voor Chalet Reynard, en kijk naar de gezichten van de fietsers die me langzaam passeren. De hellingspercentages en de brandende zon laten bij het uitkomen van het bos al duidelijk hun sporen na.

Echt meevoelen kan ik het niet, want ik maak dankzij een verstuikte enkel de beklimming per auto. Maar ik ben wel onder de indruk van de weg door het bos. Fietsers zitten bij bosjes op rustplaatsen langs de kant van de weg, sommigen gaan stukken te voet, en er zit een haarspeldbocht in het parcours waarvan de binnenzijde onneembaar lijkt zonder achterover te vallen – een Pantanibocht noemen wij dat sinds we Marco Pantani ooit door zo’n binnenbocht zagen demarreren.

Hoewel ik me altijd erger aan auto’s als ik een berg op fiets, vind ik mijn gemotoriseerde aanwezigheid vandaag gerechtvaardigd omdat J. de beklimming per fiets maakt, en na het lezen van Ventoux en De kunst van het dalen de afzink liever aan zich voorbij laat gaan. We komen er meer tegen die er zo over denken.

Omdat J. pas laat uit Bédoin vertrekt, zit ik een uurtje langs de kant van de weg en kijk naar de fietsers die langskomen. Ze kijken zelden terug, hebben hun blik op oneindig. Misschien hebben ze me wel gezien maar willen ze niet laten merken dat ze nog oog hebben voor hun omgeving, misschien hebben ze echt geen oog meer voor hun omgeving.

O

Ik besluit mijn zonnebril eens af te zetten zodat ze ook mijn gezicht kunnen zien. Als ze me aankijken knik ik ze toe, en ze knikken terug. Een stevige vrouw, zwoegend op haar mountainbike glimlacht zowaar naar me. Ruimte voor woorden is er niet.

Of toch wel? Een oudere, goed gesoigneerde man begroet me met een ‘Bonjour madame’. Een ware volzin onder deze omstandigheden. Een andere man, die overduidelijk een aantal kilo’s teveel mee naar boven zeult en regelmatig een stukje gaat lopen, vraagt – in het Nederlands – of ik de rondemiss ben. Ik moet hem teleurstellen.

Ondertussen dalen aan de andere kant van de weg de bedwingers van de kale berg af naar Bédoin. Een enkeling kijkt me aan met een brede grijns, verlost van een last, trots. Sommigen gaan luid zingend naar beneden. Maar ze onderscheiden zich vooral door het geluid van hun vrijloop bij het naar beneden suizen.

Dan gaan mijn wenkbrauwen even omhoog. In de verte klimmen twee jongens zij aan zij. Een van hen, met een rood shirt, steekt zijn armen even in de lucht. Ik hoor het woord ‘wheelie’, waarna hij de daad bij het woord voegt. Ik heb ze wel eens beter gezien, maar toch. Als ze bij me langsrijden kijkt hij me recht aan, en met een Vlaams accent zegt hij: ‘Ah, supporters!’. Ik weet even niets terug te zeggen en steek mijn duim maar omhoog, hij doet hetzelfde. Al keuvelend rijden ze verder. Alsof ze naar school fietsen op een vlakke polderweg met wind in de rug.

Ik blijf in verwarring achter.

Dan wordt het een tijdje stil en hoor ik alleen nog de krekels om me heen. Om de bocht zie ik J. verschijnen. Ik pak mijn camera voor een paar mooie actiefoto’s. De volgende keer dat ik hier ben zal ik daar geen tijd voor hebben. Want dan laat ik de vierwielige Peugeot thuis, en zal ik me op de tweewielige zwetend naar de top begeven. Een wheelie kan ik niet beloven, maar ik zal lachen naar iedereen die in de berm zit.

Leonie Walta
Laatste berichten van Leonie Walta (alles zien)