Een T-splitsing, in een verlaten wereld. Links of rechts? Ik heb geen idee. Ik ben op weg om de Tour te zien en wil dat niet missen. De etappe van vandaag voert van Villers-Cotterêts naar Joigny. Een vlakke rit door de departementen Aisne en Yonne. Een buitenkans; we zijn hier in de buurt op vakantie. Het is warm en mijn shirt is kletsnat van het zweet. De hitte hangt als een onzichtbare deken over het uitgestrekte land en de trillende atmosfeer vervaagt de grens tussen aarde en hemel. Met mijn hand als zonneklep, speur ik de omgeving af. Een glooiend landschap opgedeeld in grote vlakken. Dorre weilanden met grote balen hooi, Zonnebloemvelden en akkers met graan. Basiskleur geel, af en toe onderbroken door de klaprozen tussen het graan en een groen bebost vlak. In de verte, half verscholen achter een heuvel, is nog net de toegangspoort van een tolweg te zien. Een landbouwmachine veroorzaakt stofwolken aan de horizon. Boven mijn hoofd cirkelt een roofvogel op zoek naar voedsel. De schaduw van zijn vleugels glijdt voor me uit. Nergens signalen van een naderend peloton. Ik pak mijn kaart erbij.

Ruim van tevoren had ik de route voor vandaag uitgestippeld. Jongensachtige voorpret. Een fietstocht van ongeveer 30 kilometer, een klein uur fietsen dus. Dat ik nu al een stuk langer onderweg ben, kan twee dingen betekenen. De afstand is groter of ik rij verkeerd. Gelukkig is dat laatste niet het geval. Sterker nog; uit de kaart blijkt dat ik nu al op de weg sta waarover straks de Tour zal razen. Ik besluit nog een paar kilometer door te fietsen op zoek naar een geschikte plek. De weg loopt iets af en ik trap stevig door. Dat het zo warm zou worden, had ik vanochtend niet verwacht. Het was, net als de dagen daarvoor, koud en miezerig. Pas toen ik door de poort van onze camping reed, trok de lucht voor het eerst deze week open. Inmiddels brandt de zon meedogenloos op mijn zwarte helm. Als ik met de auto was gegaan, had ik nu lekker met de airco aan kunnen wachten. Maar goed, fietsen leek me geen overbodige luxe na een week vol bier en chips.

In de tourspecial die ik vanuit Nederland heb meegenomen, staat dat het peloton bij het snelste tijdschema over ongeveer 1,5 uur zal passeren. Dat betekent dat de reclamekaravaan in aantocht moet zijn. Mijn aanname klopt en in de verte zie ik de bontgekleurde lawaaistoet al aankomen. Ik wacht tot het circus voorbij is gedreund en besluit dan een plek te zoeken waar ik even af kan koelen en wat kan drinken. In de verte zie ik een dorpje liggen. Een verzameling gebouwen in het lege veld. Kerkje in het midden, golfplaten schuren aan de zijkant. Ik volg de weg en even later wijst een bord naar links: Soligny-les-Étangs 0,5 kilometer. Hopelijk is er een winkel of een café. Ik laat een vrachtwagen passeren en steek de weg over.

Even later fiets ik over het verlaten dorpsplein. Waarschijnlijk is iedereen gevlucht voor de hitte of bezig aan een collectieve middagdut. Op het plein staat een muziektent. Symbool voor een tijd dat hier jonge mensen woonden en er nog iets te beleven viel. Daar is nu geen sprake meer van. Slecht onderhouden huizen, verweerde louvre-luiken voor de ramen. De Franse driekleur hangt slap om haar mast. Ville Fleurie zag ik zojuist staan op het plaatsnaambord, drie bloemetjes eronder. Waar ze het aan te danken hebben, is mij een raadsel. Los van een paar verdorde bloemen die uit bakken rondom lantaarnpalen hangen, is er geen bloem te vinden.

Naast ‘La mairie’ zie ik een kleine winkel. Gesloten, over een half uur gaat de zaak weer open. Ik kijk het plein over op zoek naar een andere mogelijkheid om wat drinken te kopen. Rechts van mij zie ik een gebouw met een Pelforth bord aan de gevel. Daaronder een terras van plastic stoelen en tafels. Ik zet mijn fiets tegen de muur en voel aan de deur.

Het is een donker en rokerig hol. Ventilatoren aan het plafond draaien op volle kracht om de temperatuur aangenaam te houden. Een norse man, waarschijnlijk de eigenaar van de kroeg, zit aan een tafeltje Gauloises te roken. Een dood glas bier binnen handbereik. Hij kijkt naar een TV toestel hoog in de hoek. Ik hoor geluiden uit de Tour. Een korte groet. Ik tuur naar het kleine scherm en probeer een beeld te vormen van de koers. Het valt niet mee. De gebruikelijke vragen: is er een kopgroep? Hoe groot is hun voorsprong? Wordt er hard gereden? Na een tijdje weet ik dat er een mooie kopgroep vooruit rijdt. Juan Antonio Flecha (Rabobank), Gorka Verdugo (Euskaltel), Sylvain Chavanel (Cofidis) en Christian Knees (Team Milram). Na 35 kilometer zijn ze ontsnapt en het kwartet rijdt nu met 4 minuten voorsprong door het Franse land.

Geletruidrager Fabian Cancellara zit rustig in het peloton. Hij kan op dat moment niet vermoeden welk een drama zich later rond diezelfde trui zou afspelen. Michael Rasmussen was hard op weg om de Tour 2007 voor zichzelf en de Rabobank ploeg te winnen. Helaas ging ‘chicken’ ten onder aan de schimmigheid die hijzelf gecreëerd had. In het geel werd hij naar huis gestuurd.

Ik heb dorst en ook al omdat de man de één na de andere peuk opsteekt, lijkt het me beter om even buiten te gaan zitten. Eerst wat bestellen aan de bar. De man roept iets en even later stapt een dikke vrouw met bloemetjesschort het café in. Ze gebaart dat ik alvast op het terras kan gaan zitten. Even later vraagt ze wat ik wil drinken. Ze kijkt naar mijn kleding en concludeert dat ik ook naar de Tour ga kijken. Ik knik en om haar te imponeren met mijn historische besef, roep ik: Allez Poupou! Ze kijkt me verbaasd aan en gaat naar binnen om mijn cola te halen.

Ik kijk om me heen. Voor het gemeentehuis is een oorlogsmonument opgericht. Herinnering aan de Eerste Wereldoorlog. Drie veldslagen aan de Aisne hadden veel jonge mannen het leven gekost. Een litteken op een grauwe sokkel. Het plein is stil en verlaten, maar zomaar uit het niets komt het dorp tot leven. Een klein peloton fietsen, ranke modellen met een metalen mandje voorop, gedateerde racefietsen en een enkele mountainbike, verzamelt zich op het plein. Daarachter een paar auto’s. Ze roepen naar de vrouw in de deur dat de Tour er aankomt. De man uit het café springt op zijn scooter en rijdt de groep achterna. Snel sla ik mijn cola achterover, reken af en volg de stoet. In colonne rijden we het dorp uit.

In de verte zie ik de kopgroep al naderen. Helikopter boven vier gekromde rennersruggen. Volgwagens er achteraan. Een paar minuten later een veel langer lint. De snelheid verplaatst de lucht en ik zie en voel het peloton van heel dichtbij. Een kleurexplosie in een eentonig kleurenpalet. De dorpelingen vinden het geweldig. Ze roepen en klappen en als ze denken een Franse renner te zien, zijn ze helemaal niet meer te houden. Er rolt een bidon in de berm en twee mannen rapen het ding tegelijk op. Ruzie! De café baas grijpt in en stopt de drinkbus onder het zadel van zijn scooter. Als de ‘voiture balai’ is gepasseerd, keert de rust weer terug. Ze gaan terug naar hun dorp en ik fiets weer verder.

Als ik over de hoger gelegen delen in het landschap fiets, zie ik af en toe nog een glimp van het peloton. Een mooi gezicht. Fietsen op het dak van de volgwagens. Het lijkt wel of ze door de lucht zweven. Langzaam maar zeker verdwijnt de Tour uit beeld. Alleen de helikopters zijn nog zichtbaar. Ik kijk ze zo lang mogelijk na en let niet goed meer op. Mijn voorwiel raakt van de weg. Een diepe kuil, een harde klap. Het lijkt mee te vallen. Wat bloed op mijn knie en een kapotte broek. Heel even blijf ik languit liggen in het stugge gras. Even bijkomen, de pijn nog even uitstellen. Aan de hemel een spaarzame wolk en lange rechte strepen achter een vliegtuig. Gek idee dat daar zo hoog in de lucht een grote groep mensen op een stoeltje zit. Ik voel met mijn hand aan mijn gezicht. Alles is nog heel. Dan bekijk ik mijn hand en schrik. Het bovenste deel van mijn ringvinger staat haaks op het onderste deel. Uit de kom. Er is helemaal niemand in de buurt en ik besluit, zo goed en kwaad als het gaat, terug te fietsen naar het dorp. Als ik opkrabbel, voel ik voor het eerst de pijn en met mijn hand bungelend over het stuur, rijd ik naar het café waar ik net wat gedronken heb. De vrouw reageert kordaat en geeft haar man opdracht mij naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis te rijden. Hij heeft er weinig zin in, maar gehoorzaamt.

Even later zit ik naast hem in een witte Peugeot Partner. De fiets staat achterin. Hij is onbeschadigd. Ook in de auto rookt hij volop, ranzige asbak halfgeopend en propvol. Het duurt lang voordat hij de askegel van zijn sigaret aftikt. As breekt af en valt op zijn groezelige broek. Hij scheurt over de provinciale wegen richting Villers-Cotterêts. Voor het ziekenhuis zet hij me af. Met mijn fiets in de hand zoek ik naar de ingang.

Na de gebruikelijke plichtplegingen neem ik plaats in de wachtkamer. Ik ga ervan uit dat ik lang zal moeten wachten en zoek iets te lezen. De deur van de wachtkamer gaat open en er komt nog een wielrenner binnengestrompeld. Naast hem een verzorger die hem ondersteunt. Ik bekijk hem eens goed en zie dat het een renner van Caisse d’Epargne is. Gekunstelde mitella om de arm, hand onder zijn elleboog. Klassieke pose: sleutelbeen gebroken. Ze gaan naast me zitten en ik vraag wat er gebeurd is. Hij is zichtbaar aangedaan, de vierde etappe is nog niet eens voorbij en zijn Tour zit er al op. Zijn verzorger vertelt over de toedracht van het ongeluk. De renner blijkt Xabier Zandio te zijn. Zeg maar de Addy Engels van Spanje. Op een overwinning in de Clasicà de los Puertos in 2005 na is zijn erelijst nog maagdelijk wit. Ik voel me groot en dik naast de afgetrainde Spanjaard. Ongelooflijk zo scherp als hij staat. Donkerbruine, afgetrainde kop. Ik ben aan de beurt en wens hem heel veel sterkte.

Een paar uur later rijd ik samen met mijn vrouw richting de rand van het stadje. Op een groot bedrijventerrein, naast de Hypermarché vinden we een McDonald’s. Troostvoedsel. Net als ik mijn tanden in een vette burger zet, zie ik dat er een ploegwagen van Caisse d’Erpargne de parkeerplaats op draait. Even later stapt Xabier Zandio samen met de verzorger de hamburgerketen in. Zijn Tour is echt voorbij.

Joost-Jan Kool