jjkoolfiets“Een heel strak frame, dat ga je echt merken in de koers.” zei Gerrit Plieger. Ik hoorde hem maar half; keek verliefd naar de fiets waarover het ging. Eigenlijk maakte het geen bal meer uit wat hij zei; ik had mijn keuze al lang gemaakt. Dit was de fiets waarop ik de Ronde van Lexmond ging winnen. Het idee dat ik een nieuwe fiets nodig had, was zomaar opeens in mijn hoofd geland. Gewoon, tijdens een training op een doodnormale dinsdagavond. Daarna was er geen weg meer terug. Een onbevredigend gevoel had zich in mijn lijf gevreten. Soms sluimerend in de diepte, dan weer schreeuwend op de voorgrond. Ik wist dat er maar een remedie tegen de onrust was: een nieuwe fiets, toegeven aan mijn behoefte. We waren er snel uit; zaken doen met iemand die zo graag wil, moest een makkie zijn. Mijn oude fiets -“een beetje een lui frame, veel te groot voor je”- bleef achter in fietsenzaak Plieger Meerkerk. Ik kreeg er nog een mooie prijs voor. Meer in ieder geval dan ik verwachtte voor een fiets die in het peloton als het dranghek door het leven ging. Opgewonden ging ik naar huis, kon bijna niet meer wachten op de dag dat de fiets echt de mijne zou zijn.

Een paar dagen later was het zover. De fiets stond al klaar, glimmend tegen de toonbank. Daarachter hing een foto van een nog piepjonge Gerrit Plieger en een slanke Eddy Merckx. Ze schudden elkaar de hand. Verderp hing een vrouw met grote borsten in een doorzichtig jurkje. Er waren ook nog drie jongens met eenzelfde tenue op een podium in Groot-Ammers. De vrouw van Gerrit haalde een kaart van het stuur en sloeg het bedrag dat er op stond aan op de kassa. De hoogte ervan deed me niets; de waarde van geld stond in geen verhouding met de vreugde die nu door mijn lichaam joeg. Ik herinnerde me hoe ik 15 jaar eerder, samen met mijn vader, ook al in deze fietsenzaak stond. We zochten een tweedehandsje: “Eerst maar eens kijken of het wat voor hem is” zei mijn vader, terwijl Gerrit de lengte van mijn benen op een papiertje schreef. Het werd een lichtbruine Koga Myata. In niets te vergelijken met het blinkende zwarte monster dat ik nu onwennig in mijn handen hield. Niet alleen de mens evolueerde blijkbaar. Thuisgekomen tilde ik de fiets behoedzaam uit de auto en zette hem midden in de woonkamer. Vanaf de bank keek ik gelukzalig naar mijn nieuwe liefde. Soms liep ik er naar toe, stapte even op. Een hand tegen de muur, de andere in de beugel. Daarna hurkend ernaast: draaiend aan de pedalen, snuffend aan het nieuwe stuurlint. Mijn vinger streelde de brandschone ketting. Ik veegde het nieuwe vet af aan mijn sokken.

De volgende dag stuurde ik mijn fiets voor het eerst de weg op. De winter was nog maar net geweken. De langgerekte rij Populieren tegenover mijn huis stak kaal en zwart af tegen een dreigende hemel. Een laatste vorstje aan de grond trok langzaam weg. Het voorjaar liet nog even op zich wachten, maar ik had geen geduld meer. Tijdens het fietsen keek ik angstvallig naar beneden; was er nog gestrooid die nacht? Moest ik niet een paar dagen wachten met de inwijding van mijn nieuwe fiets? Zou de pekel zich niet meteen in het mooie zwarte carbon vreten? Ik zag hoe modderwater het frame bevuilde en besefte dat die maagdelijke schoonheid, die reinheid van een gloednieuwe fiets nooit meer terug zou keren. Toch fietste ik door; we waren voor elkaar gemaakt. Na de eerste bocht zette ik even aan. Gerrit Plieger had de waarheid gesproken: dit was een koersmonster, een beestachtig goede fiets.

Het weekend daarna begon het nieuwe wielerseizoen met een trainingskoers op het parcours van wielervereniging De Mol in Dordrecht. Ik stuiterde bijna naar de start. Tijdens de koers vloog ik achter alles aan wat bewoog. Elke trap was raak, was niet kapot te krijgen. Na afloop werd er in de kleedkamer geroepen dat Kool zijn nieuwe fiets weer in moest leveren. In de kantine vroeg een man die ik helemaal niet kende waar ik vandaan kwam en of ik allang fietste. Daarna fietsten we weer naar huis; 30 kilometer lang door de uitgestrekte Alblasserwaard, knokkend tegen een straffe oostenwind. Het deed me niets; ik vloog nog steeds en reed alles op kop. In de weken daarna zag ik mezelf winnend door de straten van Lexmond rijden. Familie en vrienden klapten hun handen blauw. Het beeld bezorgde me kippenvel. Af en toe als ik er zeker van was dat niemand me zag, oefende ik mijn zegegebaar.

Het liep anders. Ook nu bleek maar weer eens dat ook een goede fiets van een ezel nog geen renpaard maakt. De ronde van Lexmond bleef een obsessie en even anoniem als voorgaande jaren reed ik mijn criteriums. Het had echter geen invloed op onze wederzijdse liefde en in de jaren die volgden vergroeiden we met elkaar. We koersten, beklommen bergen, reden door vlakke polders en knokten tegen de elementen. Mijn vrouw en ik kregen drie kinderen, mijn vader ging dood en altijd was hij daar; mijn fiets. Soms was ze als een rookstoel bij de open haard, fietsen als ontspanning, een bron van inspiratie. Dan weer was ze mijn pijnbank voor een zelfverkozen lijden, een wapen in de strijd tegen luiheid, lamlendigheid en mannen uit de buurt op een winderige dijk. Ze paste me als een heerlijke jas, werd een deel van mijn leven, vormde mijn identiteit.

Totdat op vrijdag 27 september 2013 een of andere onverlaat besloot mijn fiets te jatten en na 8 jaar trouwe dienst onze wegen scheidden. Zomaar opeens was ik een wielrenner zonder fiets.

Ik ga er eigenlijk van uit dat dit soort hersenloze weekdieren niet in staat is om iets te lezen, laat staan begrijpen wat er staat, maar voor het geval ik me vergis in de vaardigheden van de dief: als je een fiets steelt van een wielrenner, ontneem je hem zoveel meer dan dat. Je berooft hem van de herinneringen, de verhalen. Eigenlijk snijd je gewoon een stuk weg uit zijn ziel. Een wielrenner en zijn fiets; daar moet je met je klauwende, kloterige tengels vanaf blijven! Knoop dat maar eens tussen je onnozele oren! Maar waarschijnlijk zal je dat toch niet begrijpen en heb je mijn mooie fiets alweer doorverkocht, voor een prijs die ver beneden de echte waarde ligt. En dan laat ik de emotionele waarde nog buiten beschouwing.

Joost-Jan Kool