Voor het eerst in dagen was het droog. En terwijl de laatste slierten mist wegtrokken over de groene heuvels was ik op de fiets gestapt. Het was een gewoonte geworden om in het voorjaar een week naar de Ardennen te gaan. Overdag fietsen en ’s avonds gezellig eten en drinken. Een jaarlijkse bevestiging van onze vriendschap en gedeelde liefde voor de fiets. Maar dit jaar was ik alleen. Op het allerlaatste moment had mijn fietsvriend afgezegd. Te druk met zijn gezin, moe, niet fit. De bekende excuses. Hoewel ik er tegenop had gezien en baalde van zijn afwezigheid, was ik blij dat ik toch was gegaan. Ondanks de regen had ik lekker getraind en voelde ik me sterk. Voor vandaag had ik een training ingepland waarbij ik een deel van de wielerklassieker Luik-Bastenaken-Luik zou volgen. Omdat het zo makkelijk ging, had ik het punt waarop ik de route zou verlaten steeds voor me uitgeschoven. Nu echter was het moment gekomen om een keuze te maken.
Ik twijfelde; het was al laat en over een uur of drie zou het donker zijn. Aan de andere kant, ik was redelijk dichtbij en het zou zonde zijn om deze buitenkans niet te pakken. Ik berekende dat ik over een uur in Remouchamps kon zijn en dat ik vanaf de top van La Redoute twee uur nodig zou hebben om naar mijn pension in La Roche-en-Ardenne te fietsen. Als alles meezat, kon het net. Ik besloot de gok te wagen en fietste verder.
Na het viaduct boog de weg naar rechts en het goede gevoel verdween per stijgende meter. Met veel moeite harkte ik omhoog. Het asfalt was vol gekalkt met wielernamen; Philip Gilbert was overduidelijk de favoriet. Ik had het zwaar. De woorden die onder mijn fiets doorgleden, verloren geleidelijk hun individuele betekenis en vloeiden samen in een witte waas. Er was geschiedenis geschreven op deze helling en ik herinnerde mij hoe Frank Vandenbroucke en Michele Bartoli hier in 1999 zij aan zij omhoog sprintten. Twee haantjes op het grote mes. Ik kon me er helemaal niks bij voorstellen. In mijn hoofd hoorde ik het denkbeeldige gebrul van het volk langs de weg. Met gebalde vuisten joegen ze de renners voort. In de verte verdween de achterkant van het peloton als een fata morgana in het niets. Ik loste uit het wiel van de klimmer die ik zo graag wilde zijn.
Boven op La Redoute stopte ik even. Het volk had mijn hoofd alweer verlaten evenals de illusie dat ik een klimmer was. In de verte zag ik de snelweg waar ik eerder onderdoor was gefietst. Het weidse landschap baadde in het zachte voorjaarslicht. Ik hield van de Ardennen, vooral vanwege het fascinerende idee dat relatief dichtbij de wereld zo veel anders was. Vroeger gingen we hier regelmatig heen op vakantie en dat gevoel van toen, die kinderlijke vakantieopwinding, kwam altijd terug als ik hier was. Ik had zin om verder te fietsen.
Het begon te schemeren. Op de open stukken land viel het nog mee, maar tussen de bomen was het al bijna donker. Ik maakte me zorgen; het was al twee uur geleden dat ik boven op La Redoute stond en ik had nu ongeveer thuis moeten zijn. Daarbij kwam dat ik het landschap niet meer herkende. Was ik verkeerd gereden of deed ik er langer over dan gepland? Even later was er een T-splitsing. In de berm lagen boomstammen opgetast in grote stapels te wachten op de volgende stap in hun verwerkingsproces. Linksaf leek het bos minder dicht te worden. In de verte hoorde ik geruis. Misschien van het verkeer op een grotere weg, maar het kon evengoed een rivier zijn. Ik had geen idee en onzeker fietste ik verder.
Ik dacht aan thuis, aan mijn kinderen die nu net uit bad kwamen en aan mijn vrouw. Ik miste ze en realiseerde me dat ik was verdwaald. Dat gebeurde wel vaker, maar dan overdag en dan had ik voldoende tijd om de juiste weg weer terug te vinden. Opnieuw pakte ik de kaart erbij en zocht naar aanknopingspunten. Tevergeefs. Zou ik naar huis bellen? Het leek me beter van niet.
Nu de zon verdwenen was, werd het kouder. Het licht dat me eerder naar links had gelokt, bleek niet te bestaan en het werd steeds donkerder. Van het bos waren alleen de naaldbomen op de eerste rij te onderscheiden. Daarna werden ze opgeslokt door de duisternis. Op het ondefinieerbare geruis na was het volkomen stil. De vochtige geur van het bos was indringender dan overdag. Wat moest ik doen, teruggaan naar de T-splitsing? Ik twijfelde, vooral omdat ik het laatste kwartier al een paar keer afgeslagen was. Ik fietste maar door, zonder plan, op weg naar nergens. Ondanks alles reed ik soepel. Vooral als de weg omhoogliep, had ik het gevoel dat ik vloog. Super benen, terwijl ik moederziel alleen door de donkere Ardennen reed. Een echte trainingskampioen.
Het landschap veranderde. Het bos verdween en maakte plaats voor weilanden en akkers. De volle maan wierp een zilverachtig schijnsel over het verlaten land. Ik keek om me heen in de hoop een dorp of een woning te ontdekken, maar het enige wat ik zag, waren de vage contouren van een nieuwe bosrand. De mist, eerder die dag verjaagd door de zon, keerde terug en hing in spookachtige flarden boven het land. Het was hier schitterend. De spanning en de stress van het verdwalen ebden weg en maakten plaats voor een vreemdsoortige opwinding.
Ik was hier vaak geweest. Als kind met mijn ouders, als puber op survivalkamp met de voetbalclub en de laatste jaren op de fiets. En altijd had ik het gevoeld, die bijzondere sfeer van dit oeroude laaggebergte. De grauwe dorpen, de uitgestrekte bossen, de akkers en weilanden. Maar nu beleefde ik het nog intenser, was ik me meer dan ooit bewust van de schoonheid van dit land. Alle redenen waarom ik ooit was gaan fietsen, de sensatie van de wind langs je hoofd en het ultieme gevoel van vrijheid, kwamen hier samen. Het was een bijzondere ervaring. En toch was ik verdwaald.
Even later dook ik het bos weer in. De duisternis was intens en turend naar de belijning op de weg fietste ik verder. Al mijn zintuigen stonden op scherp en het bijzondere gevoel verdween weer. In mijn hoofd bonkte onophoudelijk het woord ‘verdwaald!’ en ik herinnerde me hoe ik als klein jongetje op vakantie was bij opa en oma en met mijn fiets de polder introk. Al snel was ik de weg kwijt. Nu, ruim 30 jaar later, voelde ik me net zo verloren als toen. Het was goed afgelopen; een boer uit de omgeving had me met zijn trekker weer thuisgebracht. Opeens vroeg ik me af of we samen ook verdwaald zouden zijn en begon boos te worden op mijn vriend. Hij had me in de steek gelaten. Ik reed hier eenzaam door een donker bos en hij zat lekker op de bank.
Opeens trok het bos open en niet veel later reed ik een dorpje in. Het was er donker en als er al leven was, speelde zich dat af achter hermetisch gesloten rolluiken. Eindelijk had ik een aanknopingspunt om vast te stellen waar ik was. Midden in het dorp was een café.
Alsof ik een buitenaards wezen was, zo keken de drie aan de bar me aan. Ik bestelde een cola en vroeg of er nog wat te eten was. De man achter de bar wees zwijgend naar een verkleurde foto van een Croque Monsieur. Terwijl ik wachtte op mijn bestelling, vroeg ik aan de mannen hoe ver het nog rijden was naar La Roche-en-Ardenne. Ze leken me in eerste instantie niet te begrijpen, maar vertelden dan dat het nog zo’n 40 kilometer fietsen was. Nadat ik had gegeten en de zaak wilde verlaten, greep een van hen mijn arm. Hij moest voor een groot deel dezelfde kant op en bood me een lift aan. Ik twijfelde; hij stonk verschrikkelijk naar de drank. Aan de andere kant was het wel een aantrekkelijk aanbod.
Hij reed hard. Eerst over een grotere weg en daarna minstens een half uur lang slingerend door de bossen. Ondertussen deed hij zijn best mij te imponeren met zijn fietscarrière. Die was niet misselijk geweest, zo beweerde hij. Ooit had hij de neef van Claude Criquielion verslagen in een sprint a deux. Van een echte carrière was het nooit gekomen, maar dat had niet aan hem gelegen. Hij rookte onophoudelijk en de lucht in de auto was zwaar van zweet, alcohol en tabak. Ik werd misselijk en verlangde hevig naar frisse lucht. Daar kwam nog eens bij dat ik twijfelde aan zijn richtingsgevoel. Zijn telefoon rinkelde en er volgde een langdurig, bij vlagen verhit gesprek.
Na een minuut of 10 reden we een dorpje in. Hij vertelde dat ik niet verder mee kon rijden en parkeerde zijn auto langs de kant van de weg. Daarna laadde hij mijn fiets uit en verdween in het duister. Nadat ik de naam van het gehucht gevonden had, probeerde ik op de kaart vast te stellen hoe ver ik nu nog moest fietsen. Gek genoeg kon ik het niet vinden. Ik zocht een groter gebied af en toen zakte de grond weg onder mijn voeten.
Nadat ik de eerste klap had verwerkt en me realiseerde dat ik geen keuze had, stapte ik weer op de fiets. Ik schatte de afstand tot La Roche-en-Ardenne op ongeveer 70 kilometer.
Dit verhaal (in aangepaste vorm) verscheen eerder in Het Wielrenblad nummer 1
- Een spannend avontuur op de flanken van de Keutenberg - 13/04/2023
- De Zonnestraal: Jean-Pierre Monseré en de herinnering - 15/03/2023
- Koers of voetbal? - 23/06/2021
Net je verhaal gelezen nadat afgelopen middag een “oud”-wielermaatje op visite kwam en we o.a. uitgebreid hebben “teruggemeimerd” over onze jaarlijkse Ardennen-avonturen met het wielerploegje, nu zo’n 30 jaar geleden, één en ander begeleidt door een lekkere Chimay…
Werd door dit verhaal nog eens aangenaam bevestigd voor een bijzondere fascinatie. Dank !
Graag gedaan! Niet verkeerd mijmeren over fiets-avonturen met een goed glas chimay….
Je bent me net voor, realiseerde me dat ik iets foutief had gespeld onder invloed van de Chimay…. Ik hoop dat je het mij niet euvel duidt. Overigens kwam die ingeving pas na een onvolprezen Rochefort….
Mooi verhaal!
Verdwaald, mooi verhaal :)
Ooit in Engeland overkwam me hetzelfde alhoewel wij wél met zijn tweeen waren.
Hier is het verslag:
“Londen 1 januari 1998, een trainigsrit in Epping forest
Wij waren op vriendenbezoek in Londen en op nieuwjaarsdag kwam Justin me ophalen voor een trainingsrit in Epping forest. De autorit over zijn geboortegronden voorspelde een fijne middag fietsen met een Londenaar in een eeuwenoud londens stadspark.
Epping forest ligt binnen de M25 aan de A104 tussen Loughton en
Epping. Geschat oppervlak: 40 vierkante kilometer.
We parkeerden de auto op de eerste de beste parkeerplaats, rukten onze fietsen van het dak en verdwenen in het glooiende bos.
Temperatuur:-2, wind: oost 4, tijdstip: 14.00U. G.M.T.
Na 1,5 uur stelde ik hem voor richting de auto te gaan dan
konden we altijd nog een half uur eraan vastplakken als we dat
wilden. Hij haalde een V-vormige tak uit het kreupelhout, bespuugde
deze, mompelde enkele onverstaanbare woorden en zei:” We moeten daarheen”.
“Eh, listen mate” zei ik,” Weet jij aan welke weg de auto geparkeerd
staat?”. “On a carpark with two fishingponds” zei hij.
Enfin, we zijn op zijn geboortegrond probeerde ik mezelf gerust te stellen
na een half uur vruchteloos over bospaden rijden waarbij we elkaar
op elke kruising wijsmaakten dat we het hier herkenden.
Toen het serieus begon te schemeren, een hongercrisis onafwendbaar
werd en het honderden jaren oude woud steeds meer op Mordor begon te
lijken, belandden we in een dorp.
“Sir, excuse me, We are looking for a carpark with two fishingponds near Epping”
” I am afraid you are in Loughton now, Epping is 10 miles from here” antwoordde hij.
In het aardedonker reden ee over een weg (zoiets als de pro-
vinciale in NL) aan de linkerkant met engelse auto-
mobilisten die niet dagelijks fietsers tegenkomen. Het bos zou veel veiliger zijn geweest met betrekking tot het verkeer maar
daar zouden We zeker “before sunrise” onze weg terug niet
vinden en 5 graden vorst leek ons geen temperatuur om risico’s van
dien aard te nemen. Justin deed het kopwerk en reed als een bezetene, om spanning te breken zei ik :”We´re in serious trouble, right?”
Eenmaal in Epping stelden we een vader en zijn zoon (“Wer reitet
so spaet durch nacht und wind, es ist der Vater mit seinem kind”,
viel mij op volstrekt ongepaste wijze in) dezelfde onduidelijke
vraag:” Could you tell us if there is a carpark with two fishing-
ponds somewhere around here ?” Volgens de vader was het waarschijnlijk
“Sheepcreek” 6 mijl verderop. Op hoop van zegen gingen we verder
totdat we een jong echtpaar kordaat en trefzeker de weg zagen
oversteken. Mijn host legde in zijn allerbeste upperclass Engels uit hoe wij die middag vanuit Londen Epping forest
hadden bereikt en probeerde nog duidelijker uit te leggen dat het
om een “parkeerplaats met 2 vennetjes ging”. Op discrete wijze
geamuseerd door de wanhoop in onze ogen legden ze ons geduldig
en precies de te volgen route uit,waarbij ze, naar later bleek, alle namen van
wegen en kruisingen correct vermeldden.
Nu kon het niet meer mis; En ja eindelijk na wederom 7 mijl stond
daar de auto zoals we hem achter hadden gelaten.
Een avontuur rijker en ternauwernood ontsnapt aan een nacht
tussen de engelse boomgeesten reden we terug naar Barnet, niet
nadat ik hem omstandig duidelijk had gemaakt dat ik van zijn
kennis der Londense topografie uitvoerig kond zou doen bij de
eerstvolgende gelegenheid.”