Een overheerlijk middagje koers, beschreven in twee delen.

I

De Merommial

De Arno Wallaard Memorial kwam door Lexmond en ik stond bij de benzinepomp aan de rand van het dorp. Eerst waren er agenten in felgele jassen die de kruispunten afzetten, daarna kwamen er auto’s en motoren en vervolgens was er een kopgroep van drie. Het was net alsof ze verrezen uit een zee van fluitenkruid en gele bloemen, die golfde in de straffe wind. Er waren meer mensen die kwamen kijken naar de koers. Zoals een man en een vrouw die duidelijk veel verstand hadden van de wielersport en ook nog eens bekend waren met het wereldje. Zij droeg een weinig flatteus wielerjack en hij had een klassiek klakske op zijn grijze haren. In hun auto was de ruimte net achter de voorruit afgeladen met sjaaltjes, petjes en andere attributen uit de koers, Ze volgden de wedstrijd via de livestream op de smartphone van de vrouw die, toen ik vroeg waar het peloton nu reed, onder mijn neus werd geduwd. Er zat een barst in het scherm. De vrouw rook scherp uit haar mond. Er ontstond wat verwarring, omdat de livestream net de eerste passage van het peloton in Meerkerk, een paar minuten daarvoor, herhaalde. ‘Wat een gat!’ riep de vrouw; ze zijn nog maar in Meerkerk’. Een paar seconden later al was het pak al bijna in Lexmond. Ik vroeg haar wie de koplopers waren en ze noemde de namen: Dennis Smit, Teun van Poppel en Sjoerd van Kouwenhoven. ‘Van Poppel, zoon van?’ wilde ik weten. Ze knikte. Pas nu zag ik dat ze een voortand miste. ‘De jongste’ zei ze alsof ze kind aan huis bij de Van Poppels was.

Uit de rij auto’s die voor de rotonde stond te wachten totdat de weg weer vrijgegeven zou worden, stapte een man met een broek en een blouse in een fantasieloze vaalbruine kleur. ‘Wat is hier aan de hand?’ Vroeg hij aan de man en de vrouw. Hij lachte vriendelijk, maar het kon zijn ergernis niet verbergen. ‘De merommial,’ zei de vrouw, die net haar tanden in een Snicker zette. ‘De wat?’ herhaalde de man. ‘De merommial, fietsen’. Hij keek haar niet begrijpend aan. ‘Koers!’ riep de kerel met het petje. ‘Ach zo, koers’ mompelde de man. ‘En al die politie dan?’ ‘Voor de renners’ zei de vrouw. ‘En de verkeersveiligheid’. ‘Oké, nou ja, en duurt dat dan lang allemaal?’ Weer diezelfde vriendelijke lach die me deed denken aan mijn oom die de nieuwe kleren van mijn tante bekeek en wilde weten hoeveel dat dan wel niet gekost had allemaal. ‘Valt wel mee’, zei de vrouw. ‘Over twee minuten komt het peloton en dan gaat alles weer open’. De man liep zonder iets te zeggen terug naar zijn auto, opvallend genoeg een rode. Drie minuten later passeerde het peloton. ‘Een flink gat’ constateerde de man en hij klapte in zijn handen als aanmoediging. Daarna werd het stil en was er alleen nog maar de zee van fluitenkruid en de gele bloemen die golfden in de steeds meer aantrekkende wind.

II

Een Viking in de Waard

Less is more. De beelden op het scherm aan de overkant van de weg waren van een verbluffende eenvoud. Ik zat nu samen met mijn dochter Yonne op een tribune aan de Burgemeester Sloblaan in Meerkerk en we keken naar een woestijn van gras die enkel begrensd werd door een streep waar de hemel begon. Verder een kaarsrechte asfaltweg en een eenzame Viking in een sober blauw tenue die uit de klauwen van een aan stukken geslagen peloton probeerde te blijven. Aan het fluitenkruid en nog wat gele bloemetjes in de berm af te leiden was de wind nog altijd onverminderd straf. De voorsprong liep terug, zij het mondjesmaat en Henk van der Linden die achterop bij zijn motard (spreekt u dat woord voor het Henk van der Linden effect vooral uit met licht dichtgeknepen keel) de koers versloeg, zocht naar mogelijkheden om tussen de Viking, die de naam Edvin Wilson bleek te dragen, en het aandringende pelotonnetje uit te geraken. Geen sinecure op de smalle weggetjes in en om Meerkerk waar het peloton als toetje van een schitterende koers 5 finaleronden van 7 kilometer weg moest werken. Het bleek niet nodig te zijn, Henk en zijn ietwat gezette motard konden blijven zitten waar ze zaten; Wilson hield op een indrukwekkende wijze stand en won met een voorsprong van 15 seconden de Arno Wallaard Mememorial 2014.

Hij juichte op een mooie manier. Met zijn lange, slanke armen helemaal gestrekt zweefde hij als een vogel over de finishlijn. De bekroning van een geweldige prestatie, een indrukwekkend staaltje hardfietsen door de altijd winderige polders rondom Meerkerk. Even later sprintten de Brit Thomas Stewart en de Nederlander Umberto Atzori naar de respectievelijk tweede en derde plaats.

We liepen naar het podium waar Henk van der Linden de laureaten mocht interviewen. Als eerste was de nummer drie aan de beurt. Op de vraag van Van der Linden of de sterkste of de slimste man in koers gewonnen had, gaf hij geen antwoord. Zijn gezicht en lichaamshouding spraken echter boekdelen; Wilson had geprofiteerd van een dralend peloton, althans wat daar na bijna 200 kilometer koers nog van over was. ‘Maar’, zo sloot hij af: ‘Die jongen heeft wel een indrukwekkend nummer laten zien’. Thomas Stewart, een charmante, welbespraakte Brit was vooral tevreden dat hij zich in dit Hollandse, dus zenuwachtige, koersgeweld had kunnen handhaven en ook nog eens als tweede gefinisht was. In zijn hand had hij een in zilverfolie verpakt pakje, dat me deed denken aan de plak ontbijtkoek die ik mee naar school kreeg om op te eten bij een beker schoolmelk. Daarna was het de beurt aan de winnaar die er nog niet was. ‘Hopelijk praat hij Engels’, grapte Van der Linden die dat Engels overigens op een Mart Smeets-achtige wijze ten gehore bracht: Senk you, where do you cum from? We hoefden maar kort op de winnaar te wachten; op zijn fiets kwam hij richting podium geracet. Daar parkeerde hij zijn ros net voor onze neus tegen een tafel en stapte het podium op. Hij had pleisters op zijn knieën en droeg een vlassig baardje. Tegen Van der Linden vertelde hij dat dit pas zijn eerste zege was. Ik vroeg me af of hij bedoelde van zijn leven of dit seizoen. Atzori en Stewart gaven ondertussen uitvoering aan een van de allerbelangrijkste wielerwetten: als je kan zitten ga je zitten en als je kan liggen ga je liggen. Ze zaten ontspannen met elkaar te praten op de het podium dat net zo groen gestoffeerd was als het imago van de koers. Het viel me op dat ze slanke benen hadden.

De manier waarop Wilson zich presenteerde deed me overigens vermoeden dat het de eerste koers van zijn leven was die hij had gewonnen. Onwennig en bijna verlegen, maar ook bijzonder sympathiek, bewoog hij zich op het podium. Van der Linden vertelde hem hoe trots de mensen hier waren op deze koers en met zijn antwoord dat hij dan ook heel trots was op deze overwinning, stal hij mijn hart. Even daarvoor was er nog wat twijfel. Want om eerlijk te zijn, hoe mooi ik de zege van Wilson ook vond, het was niet de winnaar waarop ik van te voren op had gehoopt. Alsof het hier om een cadeautje ging dat eenmaal uitgepakt toch wel een beetje tegenviel.

’s Avond googelde ik de naam van de winnaar en belandde ik op zijn website. Daar zag ik een foto van een lange, afgetrainde knul die met in verband gewikkelde knieën de camera in keek. Dat verklaarde dus meteen de pleisters die ik eerder die dag op zijn knieën zag zitten. Verder stond er een tekst op zijn site waarin hij zijn liefde voor de fiets beleed:

Race ’til death or die behind

Een dag later ging ik op de dijk al vroeg in de aanval. De wind was net zo straf als de dag ervoor en al na een paar kilometer ging ik eraan voor de moeite. Het maakte de overwinning van Edvin Wilson nog indrukwekkender dan ze al was.

Joost-Jan Kool