Sven NysIk zapte bij toeval langs de cross. Het was al weer even geleden dat ik ze had gezien: de helden van de drek, het zand of een stijf opgevroren ondergrond. De mannen die ons door de donkere winter moeten leiden. In eerste instantie leek alles vertrouwd. Besmeurde truitjes tussen een pak volk, een commentaarstem die kabbelde als een beek op een windstille voorjaarsdag en om de ronde een propere fiets. Toen ik echter beter keek, bleek veel, zo niet alles anders te zijn. Het was alsof ik een verjaardag bezocht van iemand uit een vriendengroep die ik jarenlang verwaarloosd had. Dezelfde setting als vroeger; mannen met een biertje in de hand, chips op tafel en rond de klok van 10 een bitterbal, maar wel met nieuwe gezichten. De nieuwelingen voerden het hoogste woord en de mannen die vroeger het middelpunt van het feestje vormden, de sfeer bepaalden, zaten nu stilletjes in een hoekje van de bank.

Onopvallend, middelmatig.

Vroeger vloog hij over de modder. Als een Vlaamse Jezus. Stervelingen werden vastgezogen in de bagger, slingerden als dronkenmannen door de zandbak, maar hij zweefde er overheen als een vogel boven zee. Sven Nys en zijn fiets. Ze vloeiden ineen. Een fantastisch samenspel van mens en machine. Gezamenlijk bestreden ze de elementen en beheersten ze de cross.

Een groot contrast met de Nys die ik afgelopen zaterdag in Essen zag ploeteren. Zijn fiets leek op een onwillig paard, hij stuiterde in de grauwe middenmoot over het parcours, terwijl ver voor hem nieuwe gangmakers, jongelingen die de kaap van 20 jaar nog maar net waren gepasseerd, de koers kleurden.

Sven Nys zat op de bank, helemaal in de hoek van de woonkamer. De nieuwe generatie klonterde samen rond een hangtafel. Ze bepaalde het tempo waarin het bier gedronken werd, vertelde de moppen en ging als laatste met de mooiste meiden naar huis. Nys zat met een lauw biertje in zijn knuisten naar een lantaarnpaal voor het huis te staren.

Sven Nys ploeterde door het veld op een plek die de zijne niet was. En als ik het commentaar moest geloven: niet voor het eerst deze winter. Sven Nys, de grote kampioen, de oppergod van de cyclocross , de man die het veldrijden jarenlang had gekleurd, worstelde met zichzelf. Hij passeerde start-finish. Er klonk een bel, een paar mindere goden wipten over hem heen. Nog een ronde ploeteren en dan opnieuw vaststellen dat het er niet in zat vandaag. Weer niet. Misschien nog wat nieuwe onderzoekjes om een dader van zijn vormcrisis te vinden, rust en hopen op beter.

Ik weet niet of de onverbiddelijkheid van de tijd, het ritme van de generaties, de wetenschap dat aan alles een einde komt, zelfs aan de heerschappij van een groot kampioen, uit een bloedmonster af te lezen zal zijn.

Zijn helm stond scheef. En misschien was dat, meer nog dan de positie waarop het reed, het symbool van het verval dat dan eindelijk Sven Nys heeft weten te bereiken. Een scheve helm hoort bij koekebakkers, mannen die zojuist vreselijk op hun bek zijn gegaan of bij kinderen in een dikke banden race. Niet bij kampioenen. Een scheve helm geeft de indruk dat de zaak niet onder controle is, dat de coureur met zich laat doen.

Even verderop dreunde jonkie Wout van Aert een nieuwe kist bier op tafel. Er werd gejuicht.

Joost-Jan Kool