De knecht die Parijs-Roubaix won: de vandaag jarige Dirk Demol (4 november 1959)
‘Parijs-Roubaix!’ Het antwoord dat Dirk Demol geeft op de vraag die hem enkele seconden eerder is gesteld, is even kort als duidelijk. Het is februari 1988 en José De Cauwer neemt, zoals elk jaar, iedere renner uit zijn ADR-ploeg apart om samen het nieuwe wielerseizoen te bespreken. Per persoon wordt een plan de campagne gemaakt en een taakverdeling opgesteld. Een van de onderwerpen die in het doelstellingsgesprek aan bod komt is vanzelfsprekend de vraag welke ambitie de renner zelf heeft. Demol hoeft over die vraag niet lang na te denken. Integendeel. Parijs-Roubaix is niet alleen zijn droomkoers, de helleklassieker ligt hem ook goed. Als ‘espoir’ werd hij er in 1980 al eens tweede, achter Stephen Roche. De zelfverzekerdheid waarmee de renner uit Kuurne zijn doel uitspreekt, verleidt De Cauwer tot een beslissing die binnen de gelederen van ADR de nodige uitleg vergt. De vroegere knecht van Hennie Kuiper moet praten als Brugman om zijn pupillen ervan te overtuigen dat naast de onbetwiste en uitgesproken kopman Eddy Planckaert iemand een beschermde status binnen de ploeg zal dragen, wanneer op zondag 10 april 1988 de 86ste editie van Parijs-Roubaix van start gaat. Niet dat Demol heel lang kan genieten van het vooruitzicht als schaduwkopman te zullen worden uitgespeeld. Daags voor de Hel van het Noorden op het programma staat, heeft De Cauwer een mededeling voor hem in petto, die de ambitieuze Belg rauw op zijn dak valt. In zijn boek De 10 Geboden Van José De Cauwer legt de voormalig renner, ploegleider en bondscoach en thans al weer jaren vaste co-commentator van Sporza haarfijn uit welke tactiek hij in aanloop naar Parijs-Roubaix in gedachte had.
In plaats van zich als schaduwkopman gedurende de eerste koersuren gedwee te mogen laten meevoeren in de buik van het peloton, krijgt Demol de opdracht met de eerste, de beste ontsnapping mee te springen. Samen met ploeggenoot Ferdi Dierickx dient hij de belangen van ADR in de openingsfase van Parijs-Roubaix te behartigen. Het is een beslissing die Demol in eerste instantie niet goed zal begrijpen, maar waar hij uiteindelijk volop de rijpe vruchten van zal plukken. De Cauwer doet de tactiek in zijn boek uitgebreid uit de doeken en licht toe dat het de enige manier was om Demol in de finale in voorste gelederen te krijgen. De Belg behoort in 1988 immers niet tot de uitgesproken wereldtop en zou op de zwaarste kasseistroken het tempo van favorieten als Sean Kelly en Laurent Fignon hoogstwaarschijnlijk niet kunnen volgen. Om toch in de slotfase van voren te zitten, moet Demol profiteren van een vroege ontsnapping en vervolgens zorgen dat hij als een van de weinigen stand weet te houden. Het maakt hem bovendien de ideale bliksemafleider voor kopman Planckaert, die zo de hele koers lang amper een trap te veel hoeft te doen. Het is een ogenschijnlijk eenvoudige strategie, al erkent De Cauwer dat het hem de nodige moeite kostte Demol te overtuigen. Als in het eerste koersuur diverse renners hun kans wagen en verwoede pogingen doen in de vroege vlucht te geraken, mengt aanvankelijk alleen Dierickx zich namens ADR in de strijd. Demol houdt obstinaat zijn benen stil en verschuilt zich in de staart van het peloton. Naar eigen zeggen moet De Cauwer zijn pupil meermaals met enkele krachttermen aansporen en zelfs het dreigement uiten hem in een greppel langs de weg te zullen rijden als hij zijn achterste niet uit het zadel tilt en probeert naar de kopgroep toe te rijden. Pas dan gehoorzaamt Demol zijn ploegleider en sprint alsnog naar voren.
Daarna vallen alle puzzelstukjes precies in elkaar. Demol doet vooraan geruime tijd niet of nauwelijks kopwerk en beroept zich op de belangen van Planckaert in de favorietengroep. De Belg heeft bovendien het geluk dat Thomas Wegmüller een van zijn medevluchters is. De Zwitserse stoomtrein staat er om bekend een onuitputtelijke conditie te koppelen aan een totaal gebrek aan tactisch inzicht. In menig koers levert dat eenzelfde scenario op. Urenlang buffelt Wegmüller op kop, zijn metgezellen met zich mee sleurend, om zich vervolgens in het zicht van de finish op kinderlijk eenvoudige wijze te laten verslaan. ‘In een sprint van een kopgroep van vier wordt hij zelfs nog vijfde’, zal Demol jaren later nog eens met lichte spot in zijn stem zeggen over de renner die een niet te onderschatten aandeel heeft in de monumentale zege van de Belg. Dankzij het onophoudelijke beulswerk van Wegmüller worden op weg naar Roubaix namelijk niet alleen bijna alle leden van de vroege vlucht een voor een afgeschud als rijpe appels uit een boom, het verschroeiende tempo van de Zwitserse diesel zorgt er ook voor dat de favorietengroep die achter hem en Demol rijdt, nauwelijks dichterbij komt. Op die manier legt Wegmüller een denkbeeldige rode loper over de bonkige Noord-Franse kasseien, waarover de Belg naar de aankomstlijn wordt geleid. Dat er in de finale ook nog een plastic zak in het derailleur van de Zwitser waait, waardoor hij niet meer kan schakelen en het allerlaatste sprankje hoop vervliegt om in een sprint à deux te kunnen wedijveren met Demol, zorgt dat de Belg helemaal geen strobreed meer in de weg wordt gelegd. Op de brede Avenue des Nations Unies – Parijs-Roubaix finisht in 1986, 1987 en 1988 niet op de befaamde wielerbaan, maar pal voor de deur van hoofdsponsor La Redoute – kan Dirk Demol uitgebreid de tijd nemen om zijn overwinning te vieren. Het vooraf onverbloemd uitspreken van zijn droom zorgt ervoor dat die ook daadwerkelijk uitkomt.
