Jeannie LongoJeannie Longo fietst door een adembenemend mooie Alpenweide. Het malse gras, de klaterende bergriviertjes op weg naar delta’s ver weg, de veelkleurige bloemenpracht en de echo van koeienbellen tegen de hoge bergwanden maken van deze plek een waar paradijs. Jeannie geniet. Ze verbaast zich er niet eens over dat ze met een racefiets door gras fietst. Gek genoeg laten haar dunne bandjes geen sporen na in de eindeloze oceaan van groen. Het is aangenaam warm, een vriendelijk voorjaarszonnetje verwarmt de gelooide, rimpelige huid van de oervrouw van de wielersport. De warmte dringt diep door in haar pezige, magere lichaam. Ze draagt geen wielerkleding, maar een fleurig bloemenjurkje. Op haar hoofd geen helm, maar een krans van bloemen. Zonder inspanning bereikt ze een hoge snelheid. Een lief hertje rent een stukje met haar op. Ze geniet, normaal gesproken een doodzonde in haar ascetische levensstijl. Ze maakt zich er niet druk om. Zorgeloos smult ze van een overheerlijk ijsje. Twee bolletjes chocola in een krokant hoorntje. Ze knoeit, maar de vlek verdwijnt in het niets. Ze verkeert in opperste staat van geluk en heft een mooi Frans chanson aan. Haar verrassend mooie stem vermengt zich met het klateren van de waterval en de echoënde koeienbellen. Samen vormen ze een hemelse symfonie. Nooit eerder in haar anders zo zure bestaan, maakte Jeannie kennis met deze zeldzame combinatie van geluk, ontspanning en genot. Een onbeschrijflijk gevoel van geluk maakt zich van haar meester. Jippie, de pippie olé!

In de verte ziet ze haar man, Patrice Ciprelli bovenop een rotsblok staan. Ze wil dit geluk met hem delen. Met haar ijsje in de hand zwaait ze naar haar steun en toeverlaat. “Joehoe! Patrice, hier ben ik!” Patrice zwaait niet terug, maar wijst paniekerig naar iets dat zich achter Jeannie lijkt af te spelen. Hij roept, gebaart en springt in het rond. Wanneer ze doorkrijgt wat er aan de hand is, smelt het gelukzalige, onbezorgde gevoel als sneeuw voor de zon en stroomt het samen met het smeltwater mee naar de delta.

Hoefgetrappel, angstaanjagend hoefgetrappel. Het geluid komt razendsnel haar kant op. Ook al omdat het gemak waarmee ze zich zojuist nog voortbewoog, is verdwenen; het gaat stroef en zwaar. De wind trekt aan en voert koude lucht van de besneeuwde bergtoppen met zich mee. De kleurige bloemetjes verdorren en de lieflijke klanken van koeienbellen worden overstemd door het hysterisch loeien van de koeien. Een groot wit paard nadert Jeannie in volle galop. Ze wil vluchten, uit haar zadel komen om aan te zetten. Het lukt niet. Ze zit vast, verstrikt door het jurkje. Tergend langzaam gaat het nu. Het paard heeft haar bijna verzwolgen. Ze kan nu zien wie het paard berijdt. Het is een mager meisje in oranje Amev wielershirt en getoupeerde poedelstaart op haar hoofd. “Jeannie, ouwe heks”!, gilt ze. Leontien van Moorsel, de vrouw die ze haat, het opgedirkte ding uit Boekel. Ze moet weg! Weg, weg hier!

Ze probeert nogmaals te versnellen en knalt dan in volle vaart op een geit. Met de knal verdwijnt het paard en haar berijdster. Nog een grote knal, rook. Het wordt aardedonker in de weide. Als de rook optrekt ziet ze tot haar verbijstering dat de geit veranderd is in een arts, een dopingcontroleur. De duivelse lach in combinatie met een glimmende naald, maken Jeannie hysterisch. Weg wil ze, maar het gaat niet. De arts heeft haar in zijn ijzeren greep en trekt een riem vast om haar bovenarm.

Rechtop. Rechtop en hijgend, zwetend in haar bed. Een nachtmerrie. Ze kan nog niet verwerken wat ze zojuist heeft gedroomd. Het was vreselijk. Patrice heeft niks van haar schok gemerkt en slaapt rustig door. Jeannie kijkt het slaapvertrek rond. Door het kleine raampje van de eenvoudige woning boven op Alpe d’Huez dringt het eerste daglicht naar binnen. Voldoende licht om het wit gepleisterde plafond van de dikke bruine balken te onderscheiden. Een kwast in de balk boven haar hoofd vervormt langzaam tot de getoupeerde staart van Leontien. Ze schudt nog eens met haar hoofd en laat zich achterover in haar kussen vallen.

Ze is klaarwakker nu en besluit uit bed te stappen. Vandaag staat een duurtraining van 10 uur op het programma en nu ze toch niet meer kan slapen, lijkt het haar maar beter om vroeg te vertrekken. Ze pakt haar ochtendjas van het haakje in de garderobekast en werpt een korte blik op de immense rij kampioenstruien die daar keurig gerangschikt op jaar een plek hebben gekregen. De verzameling geeft een mooi beeld van de evolutie die de wielertrui heeft doorgemaakt. Van wol naar lycra.

Aan de ontbijttafel voelt ze zich ellendig. De droom heeft haar niet onberoerd gelaten. Peinzend peuzelt ze aan twee worteltjes en een plakje roggebrood. Wat een bizarre droom, wat had dat nou te betekenen? Ze weet het niet. Ze weet wel dat ze moet gaan trainen. Ze schiet haar wielerkleding aan en op haar wielerschoentjes loopt ze klik-klak naar de kelder om haar fiets te pakken. Ze neemt niet eens de moeite om de bandenspanning te controleren en rijdt de frisse ochtend in.

Ze daalt af van bocht 1 naar 21. De weg is nat en dikke mist belemmert het uitzicht. De wereld is klein en doodstil. Alleen zij, haar adem en het zoemende geluid van de bandjes onder haar fiets; dat is alles. De eenvoud brengt haar hoofd wat tot rust, ze voelt zich iets beter. Ze besluit de provinciale weg richting Grenoble te volgen om haar stramme benen op de vlakke weg een beetje los te rijden.

Ondanks de rare droom lijkt het een dag als alle andere te worden. Jeannie fietst, zoals ze dat al een eeuw lang doet. Niks nieuws onder de zon. Toch is er iets veranderd; de droom heeft een onomkeerbaar proces op gang gebracht. De eerste kleine aanwijzingen maken haar onzeker, brengen haar in verwarring. Ze weet de eerste signalen te negeren, maar als ze in een klein dorpje opeens de onbedwingbare behoefte voelt om bij de plaatselijke boulanger een pain au chocolat aan te kopen, kan ze het niet meer ontkennen. De droom heeft definitief iets veranderd in haar leven. Tegelijk met de gedachte aan het broodje voelt ze heel kort, misschien maar een fractie van een seconde een zweem van het onvoorstelbare gevoel van geluk uit de droom. Ze voelt dat ze dit broodje nog kan weerstaan, maar dat het verlangen terug zal komen, heftiger en sterker dan ooit. Ze beseft wat er aan de hand is en huilt.

In de uren die volgen blijft Jeannie huilen. Ze huilt om wat ze na vandaag achter zich gaat laten. Ze huilt om de pijn van het afscheid en ze huilt van geluk. Het gelukzalige gevoel dat ze voelde in haar droom.

Bijna is ze weer thuis. Ze nadert Bourg-d’Oisans. Voordat ze de 21 bochten naar haar woning boven op de Alpe d’Huez beklimt, geeft ze zich definitief over. Ze gaat rechtsaf richting supermarkt en koopt daar chocoladeijs, diepvriespizza’s en een sixpack bier. Ze sleept het allemaal mee naar boven en in haar woning aangekomen, vliegt ze haar Patrice om zijn nek. Ze hoeft hem niks uit te leggen.

Die avond zit het stel op de veranda en kijkt naar de talloze sterren die de hemel boven de Alpen vullen. Een lege pizzadoos op tafel, halfleeg blikje bier in de hand. Jeannie legt haar voeten op tafel en laat een harde boer. Ze is gelukkig, intens gelukkig. Ze hoeft nooit meer bang te zijn voor witte paarden, getoupeerde staarten en geiten. Haar lange, lange carrière is voorbij.

Joost-Jan Kool