Eerlijk gezegd was ik nogal bang voor oom Gijs. Niet alleen vanwege zijn woeste uiterlijk –hij droeg een enorme baard- maar vooral omdat hij zo onberekenbaar was. Meestal was hij stil en teruggetrokken om dan weer, zomaar uit het niets, vriendelijk en joviaal te zijn. Maar het waren toch vooral zijn woede-uitbarstingen die me angst inboezemden. Op dat soort momenten liep hij vloekend en tierend door het huis en gooide hij met alles wat er voor zijn voeten lag. En dat was er genoeg. Oom Gijs en zijn vrouw Tine hadden zes kinderen en in het huis was het een ongelooflijke bende. Het onberekenbare karakter van Gijs drukte zwaar op het gezin en het was aan de positieve levenshouding van tante Tine te danken dat het er nog enigszins gezellig was. Toch ging ook zij gebukt onder de nukken van haar man. Daar kwam bij dat ze als geboren Brabantse maar moeilijk kon aarden in de Alblasserwaard. Ze miste de Bourgondische inslag van haar geboortedorp,stacaravan2 het leven op straat en haar familie. Om dat gemis te compenseren had ze eigenhandig – Gijs’ nam bitter weinig initiatief – een stacaravan gekocht op een camping in haar geboortedorp. Elk jaar weer trok het gezin daarnaartoe. Voor Tine en de kinderen waren het geweldige weken en vooral Tine leefde weer helemaal op in de nabijheid van haar familie. Oom Gijs ging met frisse tegenzin mee en zolang hij maar elke middag ongestoord de Tour de France kon volgen, ging het goed. Een fragiele rust die met de grootste zorgvuldigheid door Tine en de kinderen werd bewaakt. Gouden regel was dat het absoluut verboden was om oom Gijs, die zich tijdens de gehele Tour in de caravan verschanste en zich op geen enkele manier bemoeide met zijn gezin, te storen tijdens de live-uitzendingen. Tine gedoogde zijn gedrag; ze wist dat dit de enige manier was om eens per jaar de beklemming van haar huwelijk en de Alblasserwaard te ontvluchten en een paar leuke weken dichtbij haar familie te hebben.

Ondanks oom Gijs kwam ik vaak bij het gezin over de vloer. Een aantal van de kinderen was van mijn leeftijd en in de puinzooi in en om het huis was altijd wel wat te doen. Soms mocht ik een weekje mee naar de camping . Omdat mijn ouders altijd zeiden niet van die campingmensen te zijn en een voorliefde hadden voor een vakantiehuisje ergens veraf, had dat op mij een grote aantrekkingskracht. Ik hield van de open sfeer, het gekwek op de veldjes en het rondslenteren over het campingterrein met mijn neefjes. Ook in juli 1988 was het weer zover. Oom Gijs, blij dat hij even de drukte van het gezin kon ontvluchten, had me thuis opgehaald en pas voorbij Den Bosch had hij voor het eerst wat tegen me gezegd. “Vanmiddag de vijfde etappe van Neufchatel naar Bray-Lievin. Volg je de Tour ook nog een beetje? En fiets je eigenlijk zelf nog wel eens?” De rest van de rit verliep in stilte en ik was blij toen we eindelijk op de camping waren en ik de auto kon verlaten. De caravan stond op een schaduwrijke plek ergens in een uithoek van de nog oranje gekleurde camping -een paar weken daarvoor was het Nederlands elftal Europees Kampioen geworden. Hij was van veraf te herkennen aan de grote puinhoop op het veldje eromheen. Terwijl mijn neefjes en nichtjes om me heen zwermden en vertelden hoe fantastisch het hier was, liep Gijs snel richting de caravan, schopte een step die hem in de weg lag opzij en nam plaats achter zijn gigantische televisie.

“Ga je nou meteen weer wielrennen zitten kijken, Gijs?” riep Tine richting haar man, die inmiddels al languit op de slaapbank lag. Hij negeerde haar klacht en vroeg of er wel voldoende bier koud lag. Tine keek hulpeloos het veld rond, maar herpakte zich snel. “Kom kinderen, we gaan zwemmen”. Even later liep ze met ons in haar kielzog vrolijk pratend richting het zwembad. Het was er druk. Een wirwar van krioelende, gillende kinderen, ballen die door de lucht vlogen en mensen die in badkleding op tuinsetjes langs de waterkant genoten van bier en patat. Het rook naar chloor, friet en zonnebrand en op een of andere manier maakte de zomerse mix van geuren me een beetje weemoedig. Opeens verlangde ik naar mijn vader en moeder, afgelegen vakantiehuisjes en de stilte. Ik kreeg een raar gevoel in mijn buik. Vooral toen ik net voor de ingang besefte ik dat ik mijn zwembroek vergeten was. Ik vroeg aan tante Tine of ik hem even mocht gaan halen. “Dat is goed jongen, je weet de weg toch? Als het goed is ligt je zwembroek op je bed. Tot zo!”

Terwijl ik terugliep naar de caravan viel me op dat er op veel plekken naar de Tour de France gekeken werd en eigenlijk wilde ik dat ook wel graag. Het trok me in ieder geval veel meer dan dat overvolle zwembad vol krioelende, gillende kinderen. Even later was ik bij de caravan en stapte via het ijzeren trapje naar binnen. Uit de TV klonken de geluiden van de Tour. Oom Gijs keek niet op of om. In de muffe slaapkamer lag veel kleding, maar mijn zwembroek kon ik niet vinden. Opeens herinnerde ik me dat mijn moeder, net voordat oom Gijs me op kwam halen, mij een tasje met zwemspullen in mijn handen had gedrukt. Gijs had het in de kofferbak gegooid en daar moest het nog steeds liggen. Ik voelde een lichte paniek opkomen. Wat moest ik doen? Oom Gijs vragen om de autosleutel? Ik wist meteen dat ik dat nooit zou durven; ook ik kende de gouden regel. Voorzichtig liep ik naar het zitgedeelte en bleef daar staan, op een meter of twee van oom Gijs. Die keek heel even mijn kant op en ging toen verder waar hij mee bezig was: wielrennen kijken. Thuis keken we ook wel naar de Tour de France, maar terwijl ik oom Gijs observeerde, besefte ik al snel dat de manier waarop hij de koers beleefde volkomen anders was dan thuis. Daar waren de touruitzendingen niet meer waren dan een achtergrondvulling, een accessoire van beeld en geluid dat hoorde bij die drie weken in juli. Oom Gijs echter keek vol overgave en zonder enige reserve naar de koers en op een bepaalde manier werd ik erdoor geraakt. Voordat ik het zelf goed en wel besefte, was ik op het uiterste puntje van de slaapbank gaan zitten en keek met hem mee. Mijn zwembroek was ik helemaal vergeten. Vreemd genoeg gedoogde Gijs mijn aanwezigheid.

Er werd loeihard gekoerst en gefascineerd keek ik naar het langgerekte peloton dat op hoge snelheid door het vlakke Noord-Franse land heen jakkerde. Het parcours voerde langs uitgestrekte, glooiende velden, treurige industrieterreintjes en onooglijke dorpjes. Daar stonden soms plukjes mensen op de smalle trottoirs voor hun woning. Ze klapten in hun handen. Opeens begon Gijs te praten: “Jongen, als ik alles over mocht doen, was ik wielrenner geworden. Ik weet het nog als de dag van gisteren hoe ik verliefd werd op de koers. Het was 8 juli 1958 en ik was een jongen van jouw leeftijdTourkaravaan_1958_-_Merchandising_1958. Samen met je vader en oom Piet keken we naar renners op de Col d’Aubisque. Het waren de eerste livebeelden uit de Tour de France, een bijzondere gebeurtenis. We keken stiekem bij Henk van Hemert, de veerijder die schuin tegenover ons woonde. Hij was de eerste Heicopper met een televisie en het halve dorp zat bij hem in de woonkamer. Ik kan me de beelden zo weer voor de geest halen. Bahamontes kwam als eerste boven en dook daarna rustig de mist in. Hij ging voor de punten voor de bergtrui en was daar duidelijk tevreden mee. Vlak daarachter kwamen de Fransman Louis Bergaud en onze eigen Piet Damen, die voor het eerst in zijn leven in de bergen reed. Later toen ik je tante ontmoette, bleek hij nog in de verte familie van haar te zijn. Ze bleven samen weg en helaas kon Damen het niet afmaken. Daarna was ik verkocht en heb ik nooit meer iets gemist van de Tour de France.”

Opeens een knetterende vloek. Gijs’ hand landde hard op de tafel. Een valpartij op 25 kilometer van de meet en Teun van Vliet in zijn gele trui lag erbij. “Kom op Teuntje, doorzetten nu!” riep Gijs. Ik had hem nog nooit zo bevlogen gezien. “Jongen, als ik de kans had gekregen, was ik een goede wielrenner geworden. Op weg naar de Mulo reed ik iedereen eraf. Maar hoe hard ik ook zeurde, van koersen kwam het nooit. Je opa vond het maar onzin en verbood het me. En ik maar netjes luisteren. Nooit in mijn leven heb ik gedaan wat ik echt wilde”. Nu hij zo tegen me praatte, zag ik pas hoeveel hij op mijn vader leek. Hetzelfde gezicht, de grote oren die rood kleurden bij emoties en dezelfde ogen. Alleen de baard eromheen maakte hem oom Gijs. Het gaf me een vertrouwd gevoel.

Ondertussen was er in Frankrijk na die valpartij een interessante kopgroep ontstaan. Hierin niet alleen maar rittenkapers maar ook mannen voor het klassement die wel alert hadden gekoerst en de valpartij hadden ontweken. Onder hen de Ier Sean Kelly en een aantal Nederlanders waaronder Jelle Nijdam, Henk Lubberding en Nico Verhoeven. Uiteind

nijdam1elijk was het Nijdam die er met een karakteristiek geplaatste jump vandoor ging en de etappe won. Het was een indrukwekkend staaltje hardfietsen en ik genoot van de 5 kilometer lange solo van de man met de grootste turbodijen van het peloton. Als klap op de vuurpijl mocht Lubberding ook nog eens, op zijn oude dag, de gele trui aantrekken. Al met al een mooie wielerdag voor Nederland; oom Gijs klapte tevreden in zijn handen. Een paar minuten later keerden Tine met joelende kinderen terug uit het zwembad en trok hij zich weer terug in zijn cocon van chagrijn en zwijgzaamheid.

Die nacht kon ik, gekweld door heimwee, niet slapen en starend naar het plafond kroop de tijd oneindig langzaam voort. Ik dacht aan thuis, aan mijn kamer met op de deur een poster van het Nederlands Elftal, aan het verhaal van oom Gijs en aan Jelle Nijdam. Ik kon nog steeds niet geloven dat een mens zo hard kon fietsen. Aan de andere kant van het dunne muurtje hoorde ik het geroezemoes van een volwassen-mensen-gesprek. Het werd luider en feller, alsof ze ruzie hadden. Nu hoorde ik tante Tine zeggen dat ze het zat was dat oom Gijs zich nooit met het gezin bemoeide en dat hij alleen maar voor die TV hing. Ik hoorde oom Gijs roepen dat ze niet zo moest zeuren en dat hij er niet voor had gekozen om hier met al haar familie op die lullige camping te zitten. Ik hoorde de ingehouden woede in de stemmen van mijn oom en tante. Afgeknepen stemmen; de caravan was gehorig en bij ruzies genoot het hele veld mee. Opeens hoorde ik gestommel en een dichtslaande deur. Het was oom Gijs die de caravan had verlaten. De volgende dag keerde hij pas tegen de middag terug, smeet zijn sportfiets tegen de veranda en nam, zonder iets te zeggen, zijn vaste plek weer in voor de televisie. Hij zag er verwilderd uit en niemand wist waar hij de hele nacht was geweest.

De rest van de vakantie verliep in hetzelfde patroon; oom Gijs keek wielrennen en Tante Tine vermaakte de kinderen en tankte energie bij haar familie. Toch was er die nacht voorgoed iets kapotgegaan en een paar maanden na de vakantie scheidden oom Gijs en tante Tine. Het bracht een grote schok teweeg in onze familie. Wat God verbonden had, kon een mens toch niet scheiden? Tante Tine ging met de kinderen terug naar Brabant en oom Gijs leefde een teruggetrokken, eenzaam bestaan een paar dorpen bij ons vandaan. Ik zag hem daarna nooit meer.

Totdat ik in 2011 op televisie keek naar de 13e etappe van Pau naar Lourdes en er op de beklimming van de Aubisque regelmatig een man in beeld kwam. Hij had grote oren die bijna net zo rood waren als de bollen op zijn petje. Hij moedigde de renners vol overgave aan. Toen ik nog eens goed keek, zag ik het. Hij leek op mijn vader, alleen dan met een grote baard.

Joost-Jan Kool