Eerste kerstdag oogde als een maandagmorgen begin oktober. Enkel de uitgestorven straten vol glimmende kitsch verraadden dat het een feestdag was. Of vanuit het perspectief van de renner: een hel. Dat had alles te maken met de jaarlijkse gourmet die al rond het middaguur begonnen was.
Zodat niemand zich hoefde te haasten, wat wel zo gezellig was.

‘Toe, kom, eet nog eens wat, ’ zei te schoonmoeder.
Daarna schoof ze een bord friet onder de neus van de renner.
‘Ontzeg je toch is niet alles’ bemoeide de schoonvader zich er tegenaan.
‘Je doet er het hele jaar alles voor’. Dat laatste zei hij op vriendelijke toon. Maar eigenlijk bedoelde hij te zeggen dat ‘er alles voor doen’ ten koste ging van het geluk van zijn dochter.
Iets waar een beetje vader behoorlijk tuk op is.
Het was een discussie die zo af en toe oplaaide als een smeulend vuur in de aantrekkende wind. Vooral op dit soort dagen, wanneer de familie, als sardienen in een blik, rondom een walmend toestel haar saamhorigheid beleed.

De renner deed echt zijn best en at zwijgend van de friet en het vlees zoals een knaagdier van een eikel vreet. Ondertussen dacht hij aan de uren op de rollenbank die vanavond nog nodig waren om het er allemaal weer vanaf te rijden.
‘Vind je het niet lekker?’ wilde de schoonmoeder weten.
‘Laat hem maar een beetje, zei de rennersvrouw. Ze kreeg rode vlekken in haar hals.
‘Nee, helemaal niet, laat hem maar, lieve schat! Je ontzegt je alles voor die vent van jou. Waarom kan hij niet eens gewoon gezellig meedoen. Net als je broers!’

De vader, aangemoedigd door de toch wel wat onverwachte uitval van de moeder, deed nu ook geen moeite meer zijn boodschap in een papier van tact en fatsoen te verpakken en ging er met gestrekt been in. De renner keek de tafel rond, in de richting van de broers, die zwijgend dooraten, naar zijn vrouw die zomaar opeens naar het toilet toe moest.
Hij wist dat hij er helemaal alleen voor stond.
‘Laten we het gezellig houden’ was het dopje dat de schoonmoeder op de tube tandpasta, waarin van onder heel hard geknepen was, probeerde te draaien.

De storm ebde weer wat weg. Ondertussen keek de renner naar buiten. Zijn oog bleef hangen op de boom die al in december vol bloesem geschoten was. Een contrasterend kleurelement in een wereld die enkel uit grijstinten leek te bestaan. Het deed de renner verlangen naar het moment waarop de koers hem weer naar het zuiden bracht. Wanneer hij bevrijd van sociaal wenselijk gedrag zich opnieuw kon voegen in het ritme dat hij zo goed beheerste.
Waarin hij volstrekt gelukkig was.

De wintermaanden waren enkel bedoeld om de schade zo veel als mogelijk te beperken. Het lichaam enigszins in de plooi te houden. Om te voldoen aan de minimale eisen die pasten bij de rollen die hij maar zo beperkt beheerste.

In de winter was het zaak het leven zo veel als mogelijk van zijn schouders te laten glijden. De regel die hij daarbij hanteerde was eenvoudig: alles waarvan hij niet harder ging fietsen, probeerde hij tot een minimum te beperken. Het maakte zijn leven overzichtelijk.

De maaltijd naderde het einde. De broers wierpen de laatste stukken vlees op de zwartgeblakerde plaat en de moeder zette koers richting de keuken om het hoogtepunt van de maaltijd van een finishing touch te voorzien. Het was tijd voor de jaarlijks door de schoonmoeder zelf bereidde Tiramisu. De specialiteit van het huis, het handelsmerk van de voortdurend door de schoonouders benadrukte gezelligheid. De grande finale, kracht bij gezet door de schoonvader die er hoogstpersoonlijk een dessertwijn bij had gekozen.

Een uniek familiemoment.

De renner bedankte gedecideerd. Hij had de hele maaltijd zijn best gedaan zich voor een dag te plooien in de rol die van hem als schoonzoon werd verwacht, maar deze caloriebom was er voor hem te veel aan.

Over wat er daarna gebeurde, werd de rest van het jaar gezwegen.

Joost-Jan Kool