Tegenover me onder de douche stond een kerel met een afgetraind lijf en een kaal hoofd en ik dacht aan de ziekte van Hedel wat in zijn geval niet klopte. Met een washand nam hij heel zorgvuldig zijn benen af die helemaal tot boven aan toe bruin waren. Naast hem stond een kerel van wielervereniging De Zuidwesthoek die net iets te zwaar stond, maar even daarvoor wel een bos bloemen op zijn tas had gelegd. Ik had hem voor de start nog bekeken en hem niet meer dan 10 ronden gegeven. Op zijn benen prikten zwarte stoppels door zijn witte huid. De kale man feliciteerde hem en vertelde dat hij zijn dag niet had gehad. De ander antwoordde dat hij al 6 keer gewonnen had dit jaar en dat het dus erg lekker ging ondanks dat er in de winter een kleine bij was gekomen en hij niet veel had kunnen trainen. Ze praatten nog wat langs elkaar heen over de koers en toen kwam er nog een man de doucheruimte ingelopen. Hij had een tribal op zijn rechter bovenarm en piste met de WC deur helemaal open en ik dacht aan Bram Tankink over wie ik eens gelezen had dat hij plasangst had wat zoveel betekende als niet kunnen plassen als er iemand op je vingers kijkt. Erg lastig met dopingcontroles of een snelle plas in de berm met een voltallig peloton om je heen. Ik dacht ook aan mijn opa die plastabletten moest slikken en dan een emmer meenam in de auto voor de zekerheid. Toen de tribal klaar was met pissen, bietste hij een handje sop. Daarna sloeg hij met zijn vrije hand op de knop aan de muur en vloekte hij dat hij nooit meer criteriums ging rijden omdat die kutrondjes niets met fietsen van doen hadden en dat hij alleen nog maar klassiekers ging rijden bij de Wilde Bond omdat ze daar echte koersen en geen achtbanen organiseerden.
De gesprekken van de mannen om me heen gleden van me af als het warme water dat de prettige vermoeidheid van net gekoerst versterkte. Het deed me denken aan vroeger thuis, wanneer ik op verjaardagen onder de tafel kroop en wegsoesde bij de volwassen stemmen die als een brei van zacht gebrom de ruimte vulden. Een aanhoorder, een toeschouwer. Net als in de koers die ik even daarvoor gereden had en alle koersen daarvoor. Geen deelnemer, maar een liefhebber; een toeschouwer op de eerste rang. Lange tijd vroeg ik me af waarom ik eigenlijk nog koerste. Ik reed geen prijzen, offerde er bijna al mijn vrije tijd aan op en verreed tanken benzine en dat allemaal voor niets. Tenminste als je dat bekeek vanuit het perspectief van een winnaar. Ik had me er echter bij neergelegd dat ik geen winnaar was, maar peloton vulling en ik genoot van alles wat de koers maakte wat ze was. De muziek, de geuren, de mannetjes in de jurybus en het stilzwijgende verbond met al die mannen die ruim een uur per week hun droom in vervulling zagen gaan: wielrenner zijn.
De deur van het kleedlokaal sloeg open. Het was zo’n hok aan de rand van het dorp, half verscholen achter een Elzenhaag, waar normaal gesproken voetballers verbleven. De derde helft met een kratje bier op tafel, grote verhalen en daarna verder in de kantine. Voor de deur stonden bezemkoppen op een blok en achter de ballenvangers begon meteen de polder die zich uitstrekte tot de horizon waar het dorp lag waar de volgende maand gekoerst zou worden. Er stapte nog een kerel de doucheruimte binnen. Ik herkende hem als de renner die in de voorlaatste ronde languit op de stenen lag die zo’n leuk geluid maken wanneer je er met een auto overheen rijdt. Op zijn rug stond reclame van de Skihut in Rotterdam en ik moest denken aan lekkere meiden die met glitters rondom hun navel dansten op muziek als toet, toet, toeter op mijn waterscooter.
‘Hard gevallen’ zei de kerel toen niemand er naar vroeg. Geen reactie en de discussie over het verschil in niveau tussen wedstrijden van de KNWU en de Wilde Bond, door de kale man keurig de BWF genoemd, ging onverminderd verder. Ze hadden het ook nog over doping en hoe erg dat wel niet was. ‘Wat dacht je dan’, zei de kerel met de tribal, ‘die gasten pakken allemaal. Als ik prof was stampte ik mezelf trouwens ook helemaal vol’. De kale man vond dat het iets gecompliceerder lag en de stoppel onthield zich van commentaar. Ik dacht aan de verhalen die ik regelmatig hoorde rondom de koers. Dat er zelfs op ons niveau pakhazen waren en ik vroeg me af of ik doping zou nemen als ik zeker wist dat ik daarmee kon winnen. Ergens vond ik het ook wel mooi die geruchten. Dan leek het tenminste nog ergens op wat we allemaal deden. ‘Goed schoonmaken’ zei de kerel in een nieuwe poging voor aandacht. Daarna waste hij opzichtig en met veel geluid zijn wonden onder het kraantje naast de douches. ’Hard gevallen?’ vroeg ik een vlaag van mededogen en meteen wist ik dat ik de tante, die niemand naast zich wil hebben op een verjaardag, een plek naast me had aangeboden die ze voorlopig niet meer ging verlaten. ‘Hard gevallen’ zei de man om vervolgens een gedetailleerd verslag uit te brengen van zijn ongeluk; ‘Want dat is het toch gewoon? Vallen in de koers? Een ongeluk. Ik zal je vertellen dat vallen zwaar onderschat wordt. Ik sta trouwens helemaal scheef, morgen even naar de fysio, maar ik zal er nog wel even last van hebben’. Daarna ging het over zijn vrouw en kinderen waardoor hij minder risico’s was gaan nemen en dat het ondanks die voorzichtigheid toch nog mis was gegaan en dat er jongens waren die alle risico’s namen voor plek 12, maar dat hij de volgende maandag gewoon weer op de zaak wilde zitten en zijn kinderen geen pa in een rolstoel gunde omdat hij zo nodig 5 euro moest verdienen in een premiesprint en dat hij daar vroeger wel heel anders in had gestaan, zoals in de Ronde van Made in 1998 waar hij over het trottoir de beslissende slag geslagen had en helemaal nergens bang voor was. Ik zei dat hij gelijk had en verliet de douche.
Niets zo fijn als de terugreis na een koers. Een paar goede Cd’s, minizakjes naturel chips en een flesje cola binnen handbereik en genieten van de prettige, bijna lome pijn in de benen. Net op het moment dat ik mijn fiets in de kofferbak propte, kwam de gevallen man op me afgelopen. ‘Jij komt toch uit Lexmond?’ wilde hij weten. Ik knikte bedachtzaam, zonder echt antwoord te geven. ‘Kan ik een stuk met je meerijden? Ik ben eigenlijk op de fiets en ja, dat gaat niet echt lekker nu’. Ik dacht koortsachtig na, probeerde tijd te winnen om mijn eenzame autorit te redden en zag dan het dorp aan de horizon dat precies de andere richting op lag. Daarna antwoordde ik dat ik voor een familiefeest de andere kant op moest en dat ik dat heel vervelend voor hem vond dat hij nu moest fietsen en dat ik hoopte dat hij een ander vond. Ondertussen dacht ik dat hij kon verrekken met zijn gezeur en dat hij het maar lekker uit moest zoeken met zijn vieze wonden en dat wielrenners überhaupt niet horen te zeuren als ze vallen of zoals Knetemann dat ooit zo mooi verwoordde: ‘voetballers huilen om hun moeder, wielrenners roepen om hun fiets. ‘OK, jammer, niets aan te doen’ zei hij terwijl hij zoekend de parkeerplaats over keek. Daarna strompelde hij weg, waarbij hij opzichtig met zijn been trok. Even later zag ik hem in gedachten liggen; languit in de berm ergens in een uitgestrekte polder met zijn kapot gevallen lijf omdat het toch erger was dan het in eerste instantie leek. Een toevallige voorbijganger die hem vond en meteen de politie inschakelde en dan groot nieuws op een regionale zender. Ik duwde de gedachten weg, reed de parkeerplaats af en luisterde naar NOS langs de lijn waar net het Eredivisievoetbal begonnen was.
Een paar minuten later was ik in het dorp aan de horizon en zocht ik het rondje waarop ik het jaar daarvoor zo lekker gereden had. Ergens ter hoogte van waar de streep moest liggen, reed een scootmobiel en ik gaf een flinke poep gas om nog net als eerste de streep te passeren. Ik probeerde me voor te stellen dat ik hier echt als winnaar over de streep zou glijden. Daarna ging ik naar het cafetaria voor een bakje friet en een blikje cola omdat ik honger had, maar ook omdat ik het risico de valler nog tegen te komen uit wilde sluiten. Daarna kocht ik ook nog een Magnum die ik wel had verdiend na alle inspanningen van deze dag. Vanuit de zaak zag ik het peloton dat door de straten racete op weg naar een woeste eindsprint voor plek 6. De Skihut kerel vloog door de lucht richting de dranghekken en ik vroeg me af of dat zijn straf was omdat hij mijn rit had verstoord. Even later reed ik naar huis en dacht ik aan de kale man, de stoppel, de tribal, maar ook aan Frans van wielervereniging Het Stadion die ik kende van de Nedereindse Berg en waarmee ik zo vaak in de staart van het peloton bivakkeerde, een groepje jongens van WTC Woerden waarmee ik soms een kort woord wisselde en mijn clubgenoten van Jan van Arckel die weliswaar dezelfde trui als ik droegen, maar waar ik verder weinig mee ondernam in de koers. Het waren mannen die ik bijna wekelijks zag, maar die ik eigenlijk niet kende. En toch hadden we een band. Omdat we een gezamenlijke liefde koesterde, omdat we wekelijks met elkaar met een rotgang door een dorp ergens in het land raasden en afhankelijk waren van elkaars stuurvaardigheid. De valler, de Skihut was ik alweer vergeten. Totdat ik uit moest wijken voor een trekker en ik dat leuke geluid hoorde. De rest van de autorit naar huis bonkte toet, toet op mijn waterscooter in mijn hoofd en zag ik beelden van een renner die als een aangeschoten militair door een uitgestrekte polder strompelde en keek ik uit naar de volgende koers omdat ik er dan pas zeker van kon zijn dat de skihut veilig thuis was gekomen.
- Een spannend avontuur op de flanken van de Keutenberg - 13/04/2023
- De Zonnestraal: Jean-Pierre Monseré en de herinnering - 15/03/2023
- Koers of voetbal? - 23/06/2021
Na dit heerlijk sfeervol stukje gelezen te hebben kriebelt het, na 10 jaar “pseudo-koersen” met de diverse wo-middag,za en zo-morgengroepjes, om nog eens een licentie aan te vragen…..De verslavende entourage van “echt koersen” kan niet treffender worden beschreven.
Ik zou zeggen: Doen! En dank voor je commentaar!