De Tourkaravaan denderde vorige week door en langs les champs d’honneur van ‘14-‘18. De Belgisch, Franse, Britse (en Duitse?) erevelden vol grauwwitte rijen grafstenen vormden een sardonische grijns. Voorbij snelde een kleurrijke, pluriforme stoet. Belgen, Fransen, Britten (althans, uitentreuren werden wij door Herbert Dijkstra erop gewezen dat er maar één echte Brit rondreed in het peloton), Italianen, de hele wereld en één Chinees. Die laatste reed vaak voorop.
Vive le vélo versus Dulce et decorum est pro patria mori. Dieleugen van Horatius, werd door de getraumatiseerde Engelsman Wilfred Owen,volgens Britse critici de beste dichter van zijn tijd, bestreden door het meest effectieve wapen tegen domheid en volgzaamheid, daartoe aangezet door zijn mentor Siegfried Sassoon: cynisme. Wilfred Owen zou een paar dagen voor de wapenstilstand sneuvelen.
Het is een bijzondere herdenking die zich de komende vier jaar, dan wel door de beelden, dan wel door de eindeloze voetnoten in het televisiecommentaar bij de Tour de France, opdringt. Het is dit jaar evenwel een herdenking van het begin van The war that ended peace – dit isde titel het recente en heel goede handboek van Margaret McMillan over de Eerste Wereldoorlog -, waarin het moeilijk te bepalen is of de slagvelden het decor vormen van de Tour de France, of de koers een camera obscura is die de absurditeit van de slachting laat zien.
Het zijn de grote getallen die beklijven. De grootte van de begraafplaatsen; de aantallen slachtoffers. Hoeveel veldslagen er zijn uitgevochten op een plek maakt dan niet meer uit. ‘Hier zijn vier of vijf veldslagen uitgevochten’, blaast Ducrot in de microfoon. Dat zijn er in die dagen 30.000 meer of minder. 30.000 telegrammen naar huis, naar 30.000 voordeuren. De gemeente Vlissingen ongeveer.
Het gaat niet om de getallen, het gaat om het individu. De huiveringwekkende slachtpartijen tussen 1914 en 1918 zijn vandaag even betekenisvol als over zeven jaar. Het gaat om de idiote manier waarop Lucien Petit-Breton omkwam bij een motorongeluk in een oorlog die niet onvermijdelijk was. Of om Henri Berthaud, jurist en pistier die 21 was toen de oorlog begon. Hij vertrok, maar bleef in leven en zag gedurende vier jaar zijn professionele en sportieve carrière, zijn generatie, zijn land en de hoop op een blijvende Europese vrede geruïneerd worden.
In 1915, toen het Franse leger nauwelijks was bekomen van de dramatische verliezen in 1914, stierf in het gehucht Trémel wielrenner Jean-Corentin Corre. Corre was volgens wielerverslaggever Georges Cadiou ‘l’un des plus fameux champions de la Belle Epoque’. La Belle Epoque: het heeft een magische bijklank. Wielrennen is la Belle Epoque, want wielrennen is de triomf van de menselijke wil op de elementen en op zijn eigen constitutie. Wielrennen is de triomf van moderniteit, want alles is mogelijk en maakbaar. Corre is het zinnebeeld voor dit optimisme. Toen de monstertocht Parijs-Brest van 1200 kilometer in 1891voor het eerst werd georganiseerd schreef hij zich in en finishte als zevende in de hoofdstad, waar voor de winnaar een hele stoet toeschouwers was toegestroomd. Corre en een handvol andere coureurs zetten de toon voor de 123 jaren die zouden volgen. Koers, krant, kijkers en commercie. Vive le Vélo!
Corre sloot zijn ogen, waarschijnlijk in zijn bed, in een donkere Bretonse kamer met eenvoudige meubels in een huis met lage plafonds met muren opgetrokken uit ruwe stenen. Hij was eenenvijftig en zijn leven was voorbij. Zijn ogen hadden een gelukkig Frankrijk gezien, toen hij in in 1895 waarschijnlijk als eerste fietser de (een) Tour de France reed. Hij fietste zijn Tour van 5012 kilometer op een aluminium fiets van 8,5 kilo in vijfentwintig dagen. Maar toen hij doodging was La Belle Epoque allang voorbij. Ook in Bretagne. Voor Frankrijk zou 1915 een voorlopig dieptepunt worden in nachtmerrie die aanhield. 1916 moest nog komen.
Zeventig jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Perrig Quéméneur geboren in Landerneau, een slaperig Bretons stadje met middeleeuwse vakwerkhuisjes en dito brug. Perrig Quéméneur is een voorbeeld van kanonnenvoer, een begrip dat deze Tour al vaker is genoemd. Nee, neem dan zijn plaatsgenoot Henry Franck, de amateurwielrenner die in 1914 het blauw-rode uniform aantrok. In 1913 won hij Parijs-Roubaix voor amateurs. Tot twee keer toe reed Niki Terpstra dit jaar in het spoor van deze grote Franse belofte die in de zuigende modder van Picardië zijn einde vond. Franck sneuvelde op 9 november 1914 in een gore Franse loopgraaf bij het dorpje Courcelles-sur-Vesle. Er is een foto van Henri Franck naast Tourwinnaar Octave Lapize op de Vélodrome Buffalo in Parijs. In opperste concentratie wachten ze op het startschot. Morts pour la France, les deux.
Toen op 11 november 1918 aan het westelijk front de kanonnen zwegen sprak de Britse premier Lloyd George de onbedoeld dubbele retorische woorden: At eleven o’clock this morning came to an end the cruellest and most terrible war that has ever scourged mankind. I hope we may say that thus, this fateful morning, came to an end all wars.
Welnu, dat is niet zo gebleken. Welke motieven de Tourdirectie ook heeft gehad met deze Battlefield-Tour, hoe nauwkeurig ook de aanwijzingen in het rondeboek om telkens een historische noot te plaatsen: een herhaling lijkt toepasselijker in 2018. Nu is het voorbij. Hoewel, inmiddels zien we die andere grote oorlog toch niet los staat van La Grande Guerre. Het is echter maar zeer de vraag of de Prudhomme zich de moeite getroost om het aandeel van Frankrijk in de laatste grote oorlog nog aan te (laten) stippen. De route leent zich er uitstekend voor, door Vichy-Frankrijk – kind van de Vrede van Versailles.
- Tour de France 2020: Achter een glazen muur - 15/09/2020
- Waar is de Tour? - 02/08/2016
- Ik vind wielrennen niet leuk meer - 08/07/2015
Geef een reactie