Jaloersmakende verhalen over de Tour van ’80, de Amstel Gold Raas, de wereldtitel van Joop en Hennie Kuiper in Parijs-Roubaix. Elke verjaardag bestoken mijn ooms mij weer met al die fantastische wielermomenten die zij wél hebben meegemaakt.

Het is 18 juli 1994. Ik ben dertien jaar en een beginnend wielerliefhebber. Het idee dat er Nederlanders kunnen winnen in de Tour de France lijkt me te mooi om waar te zijn. “Het Nederlandse wielrennen ligt op zijn gat”, spreken de kenners. “Vroeger, ja. Toen wisten we nog wat winnen was.” Ik luister vol jaloezie naar het zoveelste verhaal over de Gouden Tijd. Waarom ben ik niet eerder geboren?

Het duurt nog een jaar voordat ik mijn eerste Nederlandse Touretappezege meemaak. Jeroen Blijlevens wint in Duinkerken. Ik sta te springen voor de televisie.

In 1996 is Blijlevens in etappe vijf weer de snelste in een massasprint. En de volgende dag is het opnieuw raak: Michael Boogerd wint in beestachtige omstandigheden in Aix-les-Bains. De gemiste bocht van Melchior Mauri wordt door mijn buurjongen en mij met gejuich ontvangen. Bart Voskamp tekent een kleine twee weken later voor de derde ritzege. Wat een weelde!

Blijlevens boekt in de volgende Tours  zijn derde en vierde overwinning en Boogerd wordt in de bizarre Tour van ’98 zelfs vijfde in het eindklassement. In 2000 presteert Erik Dekker het onmogelijke door als niet-sprinter en niet-klimmer drie etappes in één Tour te winnen.

In 2002 zorgt een kort sms’je voor opschudding op Kreta: ‘Boogerd wint na een mega-solo woehoe!’ “Maar vandaag was toch de Koninginnerit?”, vraag ik tussen ongeloof en euforie aan mijn vrienden. Een samenvatting van de etappe op Eurosport aan de bar van een Grieks café leert dat het echt waar is. Boogerd heeft de Koninginnerit van de Tour van 2002 gewonnen. “Ouzo voor iedereen!”

In die jaren pakken ook Leon van Bon (twee), weer Dekker, Karsten Kroon en Servais Knaven etappes.

En er is meer. Van Bon wordt in San Sebastian derde op het WK, Boogerd wint de Amstel Gold Race, Knaven Parijs-Roubaix , Dekker de Amstel Gold Race, Clásica San Sebastian, de Wereldbeker en Parijs-Tours  en Van Bon de Hamburg Cyclassics. Om over de talloze ereplaatsen van met name Boogerd, maar ook Dekker , Maarten den Bakker en Tristan Hoffman maar te zwijgen.

Toch blijft het voor de oudere wielerliefhebbers de ‘net-niet generatie’. Er wordt vooral gesproken over de wedstrijden die níet worden gewonnen. Want vroeger wonnen ‘we’ eindeloos veel Tour-etappes en Klassiekers. Vroeger hadden ‘we’ nog afmakers. De renners van rond de eeuwwisseling zijn van de ‘patatgeneratie’.

Inmiddels zit het wielerjaar 2011 erop en is de zesde Tour op rij zonder Nederlandse etappezege verreden. Sinds Pieter Weening in Gérardmer in 2005 doen ‘we’ het met één etappezege in de Vuelta en één in de Giro. En sinds Dekker in 2004 Parijs-Tours won, moet Nederland het doen met de semi-klassiekers GP Cycliste de Quebec en Kuurne-Brussel-Kuurne.

De nieuwe wielerliefhebber van nu gaat een prachtige toekomst tegemoet met renners als Robert Gesink, Bauke Mollema, Steven Kruijswijk, Lars Boom en Wout Poels. Maar het zal door de mondialisering van de sport voor deze renners niet makkelijk worden om de prestaties van hun voorgangers te evenaren. De renners uit de periode tussen 1995 en 2005 hebben namelijk erg veel gewonnen. En dat heeft de nieuwe wielerliefhebber van nu niet meegemaakt. En ik wel. En daar mag de nieuwe wielerliefhebber van nu best een beetje jaloers op zijn.

Peter Lenting