Daar! Rechts langs dat hek; ruimte! Nu! Niet omkijken, gaan! Alles geven, ALLES! Volle bak. Rammen! Knijpen, tot de laatste druppel! Als een rijpe citroen. Twee rondjes maar. Alles in eigen hand. Kerk, bocht, even uit het zadel, aanzetten. Een auto voor het peloton. Moraal! Tand erbij. Harder, harder! Sneller, sneller!

De straat onder je oksel; geen renner te zien. Los, je bent los! Niet meer kijken. Nog meer geven. Geven, geven, geven!

‘Aanval van de man met rugnummer 43. Handjes op elkaar mensen voor de coureur die nog zo diep in de finale het hazenpad kiest’.

Hazenpad? Raar woord. Hazenpad. Haas, Kenny Dehaes, Kenny van Hummel. Hummeltje. Stop! Focus! HUM-MEL-TJE, HUM-MEL-TJE, mooi ritme, 1,2,3. 1,2,3. Rammen, rammen, rammen! 45, 44, 43, 44. Harder! Je moet harder; minimaal 50, een ronde lang, anders heeft het geen zin. Kom op! Net als met trainen. 44, 45, 42, 42. Tand erbij, slingerbocht, tand terug, even uit het zadel. Ellebogen op het stuur, handen in de beugel, polsen op remgrepen. Niet zo onrustig! 40, 41, 39. Niet stilvallen. Kom op! Concentratie.

Batüwü. Nee, nee! Alsjeblieft nee, niet nu! Niet denken aan de roze olifant. Batüwü Griekgriek, Batüwü Griekgriek. Meyrueis, Lozére, 26 juni 1977. Warm, bewolkt weer.

Te laat; welkom Kleber, Lebusque, Reilhan, Barthelemy en Tiessonniere. Welkom dromerig Frans land, lekker lezen voor de tent en een biertje binnen handbereik. Welkom muffe vijgensmaak. Dag ritme. Batüwü Griekgriek.

‘Het gaat serieus hard nu beste mensen. Kijk maar naar die koppies. Een langgerekt lint. Gaan ze het nog redden? Komen de rappe mannen nog aan sprinten toe of zijn ze  te laat?’

Hoezo, niet harder? Wil je niet winnen dan? Omdat je het echt niet kan? Lul niet! Je kunt altijd harder. Beperkingen creëer je zelf. In je kop! Maar je moet het wel echt willen natuurlijk. En durven vooral. Steek dat mes maar in je ribben, vermoord jezelf. Twee rondjes, twee kloterige rondjes. 5 minuten lijden. Kom op, pak je ritme, duw jezelf over die grens. Vingers tussen de deur en dichtklappen, zo hard als je kan.

Leegte

Ik schokte hevig, een oneindige leegte was er in mij.

‘Oké, wielerboekjes. Leuk hoor dat je uit Van Santander naar Santander van Peter Winnen kan citeren, maar doe er verdomme eens iets mee. Of denk je nog altijd dat Winnen alles uit zijn duim zoog. Dat hij geen pijn had toen hij naar de top van de Alpe d’Huez strompelde? Vergeet het maar. Hij reed zich hartstikke dood. En dat is precies wat je nu moet doen; jezelf vermoorden, dieper gaan dan je ooit bent gegaan.

39, 38, 37. Zo, en dit was het? Je geeft het op? Een natte scheet, een smerige natte scheet. Helemaal totaal niks dus. Je naam is weer eens genoemd, thuis weer wat te vertellen. Daar is het je toch allemaal om te doen? Een beetje wielrenner spelen, maar als het er echt op aan komt, als het pijn gaat doen, haak je af. Wil je eigenlijk wel winnen?’

Jan Raas38, 37, 36. ‘Hé, psst; nog steeds geen renner te zien. Kom op man! Je wilt toch zo graag? Altijd excuses: Te druk in het peloton, bang tussen de wielen, te sterk om te wachten. Angst. Dat is het; je bent een angsthaas. Te bang om een keer door die grens heen te duwen. Altijd wat achter de hand, op reserve. En als dat nou alleen op de fiets zou zijn; je bent nog nooit ergens vol voor gegaan. Denk eens aan je vader, die had pas pijn toen zijn lichaam vol chemo werd gestopt. Maar die vocht tenminste nog. Hoezo geen vergelijking? Niemand die hoort, wat er in jouw hoofd gebeurt. Jij bepaalt wat je gebruikt om zo hard mogelijk te fietsen. Daar heeft geen mens wat mee te maken. Voor mijn part fantaseer je dat Jan Raas achter je aan rijdt en je dood schiet wanneer je dit nog uit handen geeft. Het is jouw hoofd en jouw wedstrijd.

Een bel. Nog altijd alleen vooruit. Nieuwe geluiden. Motorgebrul in je rug. Hetzelfde gebrul uit de boxen. Een nieuwe stem:

‘We rijden nu vlak achter de koploper. Het gat wordt kleiner. Het peloton geeft alles en hier vooraan valt het helemaal stil. Er aan voor de moeite? Of weet hij zich nog eenmaal te zetten. Nog 600 meter en dan weten we het’

600 meter. Nog een keer alles geven. Weer de kerk, uit het zadel, sprinten. HUM-MEL-TJE, HUM-MEL-TJE, 44, 45, 46. Tot aan die lantaarn. Net als Hinault; doodrijden tot een volgend punt en dan nog een keer en nog een keer. Tot aan die kerel met die dikke bast. 200 meter. Geen auto meer voor het peloton. Niet achterom kijken nu, fietsen, tot aan het einde.

‘Ze kunnen hem ruiken nu, maar ze hebben hem nog steeds niet te pakken. Bloedstollende spanning, pure reclame voor de wielersport. Wie o wie zien we over enkele ogenblikken terug voor de ceremonie protocollaire’

Chaos. Vlekken, bloedsmaak in je keel. Als een monster met wijd open gesperde bek. De geur van het peloton, fluimen, spijt. Opgewonden stemgeluid. Sprinten voor de zege.

Gebogen hoofd. Uitbollen naar de finish. ‘Zie je die vuisten daar, 50 meter verderop? Dat zijn de vuisten van een winnaar.

Dat hadden jouw vuisten moeten zijn!

Joost-Jan Kool